Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Matthys Cramer]Cramer (Matthys) berijmde Borts Voyagie naer de Kuste van China en Formosa, en deed die berijming in 1670 te Amsterdam, bij Pieter Dircksz. Boeteman, in kl. 80. met plaatjes drukken. Dit werk bestaat meest uit kleine dichtstukjes op een of ander wapenfeit, door den Directeur Generaal van Neerlands Indië, Balthasar Bort, op zijne reis naar China en Formosa bedreven, op voorvallen hem op die reis bejegend, of op plaatsen door hem aangedaan. Uit het bundeltje blijkt, dat Cramer den gezegden Heer op zijne reis vergezeld heeft. Toen hij echter zijn werkje liet drukken woonde hij te Sardam en was niet jong meer. Ten proeve van zijnen dichttrant schrijven wij hier af het stukje getiteld: Lof-stof tot Godt, over de Zegenrijcke Overwinningh van Siothia. Verheft u, ô mijn geest! mijn ziel, wilt u verblijden,
Terwijl den Hemel nu komt strijdbaer voor u strijden;
| |
[pagina 28]
| |
Terwijl dien Al in Al u vyant stelt tot spot,
En toont het Chneese Heyr, den waren Christen Godt,
Door ons geringen arm haer swacke macht in 't krijgen;
Hoe sou mijn hert, en mont, en ziele konnen swijgen,
O Hemel! voor u gunst: ô kracht van onse kracht,
Waar door 't Cocxinse Heyr is op de vlugt gebracht.
Ick danck u Majesteit, die heden ons beg'nadight,
En dit hooghmoedigh rot, soo schadigh hebt beschadight,
Dat haer Japans-retour voor heden is gestuyt,
Het geen den vyant vreemt al in de ooren tuyt.
Oneyndelijck begin, van dit ons swack beginnen,
Uytwercker van ons werck, laat ons in u verwinnen,
Op dat dit Chnees-gebroet, in ons gerechte saeck,
Door 't afgetapte bloedt mach voelen nieuwe wraeck.
O Hemel! hoort u volk, wiens keelen heeden schatert,
Op dat u lof, en roem ten Hemel wert geklatert;
Gij zijt ons wit, en hulp, te water, en te landt,
U roem, is onsen roem, en onse vyants schant,
Die ghy vernedert hebt tot onder onse voeten.
O laet ons sulcken heyl, al meer en meer ontmoeten:
Soo sullen wy u roem, al tot een danckbaer blijck,
Opsingen tot u lof, in lieffelijck Musijck Ga naar voetnoot1.
|
|