Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
1837 overleed, vervaardigde nu en dan een versje. Onder anderen vindt men in het jaarboekje dier Maatschappij voor het jaar 1819 twee stukjes van hem, alleen met zijn naamletters D.V.C. onderteekend; het eene getiteld: Regtmatige Vrees, deelen wij hier mede: Daar, waar der kunsten God, met geestdrift aangebeden,
In Amstels stad aan 't IJ, geacht wordt en vereerd,
Waar hij zijn schepter voert, en kroont verdienste en zeden,
Waar elk in 't heilig koor de deugd betrachten leert,
Bevond een Dame zich; zij was op 't land geboren,
En, zonder veel te zien, eenvoudig opgevoed;
Zij kwam Appollo's kroost voor de eerste maal daar hooren,
En zag van over zee haar broeder te gemoet.
Juist wilde toen 't geval, dat felle bliksemschichten,
Bij 't rollende geknal des donders, nagebootst,
En 't loeijen des orkaans, het schouwtooneel verlichtten;
Terwijl zij peinzend zit, en zucht op zuchten loost.
Het angstig klamme zweet stond op haar schoone wangen;
Haar boezem joeg van schrik, daar zij mij angstig kneep,
En riep met luider stem: ‘Ik voel mien harte prangen;
O, Welk een biester weer! en breur gaat t' avond scheep!’
G.L. |
|