Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 1
(1844)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[David van Bergen]Bergen (David van) of zoo als hij zich gewoonlijk noemde David Montanus, Predikant te Sluis in Vlaanderen, liet in 1684 te Rotterdam drukken een bundelken Myrrhe van den lydende ende Strydende Christus, bevattende synen Uit-gang uit de Stad Jerusalem. Over-gang over de Beke Kedron. In-gang in den Hof Gethsemane. Bloedigen Zielen-self-strijt aan den Olijf-berg. Mitsgaders een voorreden over de Woorden Hoogl. 1: 13. Mijn liefste is mij een bondelken Myrrhe, dat tusschen myne borsten vernagt. Met een voor-sprake der Heilige Dicht-kunst. In Rijm en Rijmeloos tsamengeknoopt. In de Voorrede zegt hij: ‘Ik weet wel datter geen Momen, ende Berispers, zullen ontbreken, die dezen mynen arbeit als onnutt zullen overhalen ende veroordeelen, want eenige zijn van soo dommen en beestagtigen vernuft, dat haar de Goddelyke Rijmkunste niet beter en smaakt als een Ezel de Lier of een Verken de Saffraan.’ Op gevaar af, van door hen, die het met zijn weleerwaarde mogten eens | |
[pagina 110]
| |
zijn voor een ezel of een varken te worden uitgekreten, kunnen wij evenwel het nut niet inzien van een rijmwerkje dat uit regels als deze is zamengesteld: Den bangen David op de Vlugt,
Vervulde 't dal met bang gezugt,
En hare beke door sijn Weenen:
Den Sone Davids komt nu gaan,
En hoogt de beek met traan op traan,
En vult het dal met banger steenen.
Og ofmen overdroeg aan my
De Koninglyke Heerschappy!
Sprak Absalom, dien huichel-Reiser:
De Joden willen het gebiedt.
Van Davids Soon, dien Koning, niet,
Sy kiesen in zijn plaats den Keiser.
Achitophel, vol boose list,
Stijfd' Absolom sijn borger-twist,
Dog bleef eerst hangen in sijn strikken:
En Judas die sijn Heer verkoopt,
En tot den Vyant overloopt,
Zal morgen in sijn strop verstikken Ga naar voetnoot1.
Ook durven wij betwijfelen, of Ds. Montanus het doel zal bereikt hebben, dat hij in dezelfde voorrede zegt te beoogen, om namelijk daardoor ‘ook andere van 't lesen der ontuchtige Gedigten, tot de heilige stoffen der Goddelyke Schriften over te brengen.’ Hij heeft ook te Middelburg zonder jaartal in het licht gezonden: Bethlehems-Stallicht, Voor, In, en Na Kers-Nacht verschenen. Ofte Geboorte onses Heylandts. Tot een Nieuw-Jaer-Gifte Aen de Christen-heyt. Deze zijne rijmelarij zoude ons doen gelooven, dat de schrijver een R. K. Priester was geweest, indien wij hem niet in de Zeeuwsche Buise van Balduinus Hunnius, onder de Hervormde Predikanten vonden opgeteekend. Men oordeele zelf uit regels als deze, waarmede hij het eerste daarin voorkomende stuk, door hem Engelsche Groetenisse genoemd, aanvangt: Weest gegroet Maria ://: ://: Weest blijde nu /
Alder-reinste Maget! ghy zijt begenadight /
Uwen God en Heere die is met u /
En onder 't Vrouw-gelijk/
Zijt ghy seer zegen-Rijck Ga naar voetnoot1.
of uit de volgende: Weest gegroet/ Marye,
Reyne Maget, blye
Moeder van dees Spruyt,
En eenig' Hemel-Bruydt;
Die hier suyght uw' aders
Is van d' Oude Vaders
Op gewyde bladers
Langh ons voor-beduyt.
Alder-soetste Jezus
Schenck mijn ziel een Vree-kus,
Mensch-geworden Woort;
Herbaer m' in u Geboort;
Laet my in u leven /
In u zyn! en zweven /
U genade geven
D'eere van nu voort Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 112]
| |
Het guldenboekske van Thomas à Kempis, Imitatio Christi, heeft in onzen Van Bergen, althans gedeeltelijk, ook eenen vertaler en berijmer gevonden; in 1665 toch zag van hem te Middelburg het licht: Thomas à Kempis,Navolginge van Jezus Christus, verduytst en op duytsche Rym-maet uyt-gebreydt. Eerste Boek. Hoewel dit het minst gebrekkige van 's mans dichtvruchten is, meenen wij echter, dat hij wel gedaan heeft, het hier maar bij te laten berusten en zich niet verder vermoeid heeft, om ons ook de volgende boeken te leveren. Tot staving van dit ons gevoelen brengen wij een gedeelte bij, hetwelk wij afschrijven daar, waar het werkje toevallig openvalt: Leer meesterlijck de kunst van u veelsins te breken,
't Ontwenschen uwen wensch, te sticken uwen lust,
Soo gy met yeder een wilt vaste vreed' en rust,
Soo gy van alle rêên tot klacht elck wilt versteken.
Te leven in 't Gemeen, van twist, en roere verd,
Te dragen tot in 't graf een recht-vertrocken hert,
Dat is nijt-waerdigheydt na-streven:
Driemaal' geluckigh hy die sigh maeckt soo een lot!
Driemael geluckigh hy, dien sulcken soeten leven
Geleydt na 't Zaligh levens-slot Ga naar voetnoot1!
|