Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 1
(1844)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
in het laatst der vorige eeuw, de zijde der Patriotten gekozen, en door een en ander dichtstuk zijn gevoelen openlijk doen kennen; terwijl hij met zijne pen die zaak verder ten dienste stond en bovendien, misschien niet zonder grond, gehouden werd voor den steller van het adres, waarin de wapengenootschappen in Augustus 1787, aan het hof des Prinsen van Oranje de snoodste ontwerpen te laste leiden. Dit een en ander berokkende hem, na de omwenteling van dat jaar, zoo vele vervolgingen, dat hij zich genoodzaakt zag buitenslands te vlugten en dus zijne standplaats, waar hij nu achttien jaren gestaan had, in 1788 te verlaten. De Staten der Provincie Groningen stelden, bij Publicatie van 1 December 1788, eene premie van 1000 gulden op zijn hoofd, en zochten den Graaf van Steinfurth, die hem eene schuilplaats verleende, over te halen, zelfs op eene zeer onkiesche wijs, om hem uit te leveren, hetgeen deze echter bleef weigeren, en wel met gevoel van beleedigde eer. Bacot werd nu, bij sententie van het Geregtshof van Groningen van 5 Maart 1789, in contumacium tegen hem geveld, ten eeuwigen dage uit die Provincie gebannen, op poene van zwaardere straf, zoo hij daarin ooit mogt terug komen. Hij gaf te Burgsteinfurth in 1789in 80 uit: Verzameling van stukken, door Dr. G.J.G. Bacot; ter verdeediging zijner eer en onschuld, vooral op het grievendst beleedigd, door de Staaten van Stad Groningen en Ommelanden. Dit boek bevat 310 bladzijden, behalve het inleidend voorbericht, dat 44 bl. beslaat. Hierin vindt men, onder anderen, de | |
[pagina 57]
| |
Publicatie van 1 December 1788; den brief aan den Graaf tot uitlevering onder genot van de 1000 gl. en de kosten; het fraaije antwoord van den Graaf van 27 Januarij 1789, dat (zoo men zegt) door Prof. Van der Marck, die toen ook te Steinfurth leefde, gesteld was; en het vonnis van het Groninger Geregtshof van 5 Maart 1789, met zeer vele, uitgebreide en juridieke aanteekeningen. Het antwoord van den Graaf is zeer belangrijk als staatsstuk, in hoe ver een vreemdeling om staatkundige gevoelens en handelingen, door eenen vreemden staat, waar hij schuilplaats vraagt en verkrijgt, en als een stil burger leeft, kan en mag beschermd, of moet uitgeleverd worden. In Groningen na de omwenteling terug gekeerd, werd Bacot, den 31 Julij 1797, aan hare Hoogeschool tot Doctor in de regten bevorderd; vervolgens Lid van het Departementaal geregtshof te dier stede, en eindelijk Raadsheer in het Hooge Geregtshof te 's Gravenhage, waar hij in 1811 kinderloos overleed. Hij was niet gelukkig gehuwd geweest. Zijne liefhebberijstudie was de wijsbegeerte, het natuurregt en de wiskunde, in welk laatste vak hij zich tot aan het einde zijns levens gaarne verlustigde. Hij was een zeer braaf man, een streng en achtingswaardig regter; had een zeer wijsgeerig hoofd, maar was driftig van aard. In het begin van het jaar 1811 was te Groningen, voor rekening van den schrijver en alleen om aan eenige goede vrienden mede te deelen, door Bacot uitgegeven een bundel dichtstukken, onder den titel: Wijsgeerige en dichtlievende mengelstoffen, door Gerrit | |
[pagina 58]
| |
Jacob Georg Bacot, Raad in het Departementaal Gerigtshof te Groningen, benoemd tot Raad in het Keiz. Gerigtshof in den Haag, A. L. M. J. U. et Ph. Doctor, lid van de Keiz. maatschappij der Weetenschappen te Haarlem, enz., waarbij is gevoegd de afbeelding van den dichter. - Deze dichtstukken, van eenen wijsgeerigen aard, reeds in zijnen jeugdigen leeftijd, op verschillende tijden en plaatsen geheel of gedeeltelijk in het licht verschenen, waren nu op nieuw nagezien en sommigen geheel omgewerkt. Men treft in dezen bundel aan: 10. de Voorzang, de Herziening genaamd, waarin de dichter, over het herzien zijner verzen handelende, aldus begint: In een viertijd, vrij van zorgen,
wen zich graag bespiegling hecht
Aan de doorn en rozenpaden,
reeds door 't leven afgelegd,
Sloeg ik, die, sinds veele jaaren,
naauwlijks aan de lier meer dacht,
Ook weer 't oog eens op de vruchten,
door mijn dichtluim voordgebragt.
'k Zag er één gelauwerd bloozen,
te onvoltoogen mij ontvloon;
Die Capellens burgerliefde
stamerde op te schorren toon;
Één ook, die, in 't zelfde tijdperk,
laster, dwaaling, woest geweld,
Toeriep: hoe de waare vrijheid
geen losbandigheid verzelt.
'k Zag er menig kleine hupp'len,
schaars meer vallende in 't gezigt;
Dan heur stempel was toch vriendschap,
waarheidsliefde of hulde aan plicht.
| |
[pagina 59]
| |
20. Gods wysheid in zijne werken, met de gouden eerpenning bekroond door het genootschap te Leyden, den 4 Mei 1780, en opgenomen in het 4e deel der Tael- en dichtlievende oefeningen. 30. Het ijdele des waans omtrent de grootheid en bestemming der menschelijke kenvermogens, in 4 zangen, gedeeltelijk te voren gedrukt in het 6e deel der Tael- en dichtlievende oefeningen, uitgegeven door het Leydsche dichtgenootschap Kunst wordt door arbeid verkregen. 40. De zedelijke Natuurwet in verband met de burgerlijke Maatschappij; in 1770 te Amsterdam, bij P. Meijer gedrukt, doch nu veel uitgebreider en geheel omgewerkt. 50. Proeve op de Gezelligheid, in 4 zangen, in 1787 te Groningen naamloos uitgegeven, waarachter nu gevoegd werden Aanmerkingen omtrent de Ned. Woordenspelling; in welke de schrijver handelt over het niet volgen der spelling van den Hoogleeraar Siegenbeek. Bacot had blijkens de vóór dezen bundel geplaatste voorrede, het voornemen om deze dichtstukken later, met nog eenig vervolg er bij, openlijk uit te geven; doch door zijn spoedig hierop gevolgden dood is dit voornemen door hem niet ten uitvoer gebragt. Tot de Eerekroon op de hoofden der doorluchtige Staatmannen, Burgervaderen, Zeehelden en andere personaadjen, die het Nederlandsche gemeenebest door getrouwe diensten en edele daden, aan zich verpligten; doormengd met andere vaderlandsche dichtstukken, te Dordrecht bij A. Blussé en zoon, in 1782 uitgekomen, leverde Bacot twee dichtstukken als een: Ter gelegenheid der geldzameling voor de gekwetsten en de | |
[pagina 60]
| |
weduwen der gesneuvelden in den Zeeslag op den 5 van Oogstmaand 1781, geopend te Groningen den 14 dier maand, en een: Bij de sluiting dier geldzameling op den 18 van Herfstmaand 1781. Ook komt van hem een dichtstuk voor in het werkje getiteld: Voor Capellen tot den Pol; terwijl men achter de Nagelaten opwakkeringe tot Vaderlandsche moed en vrijheidsliefde, door Pieter van Schelle, in 1792 te Duinkerken bij Van Schelle & Comp. uitgegeven, mede drie stukken van hem aantreft; als: Vaderlandsche eed, Ballingslied en de Gegronde verwachting. |
|