[Thomas Zoesius]
ZOESIUS (Thomas), te Amersfoort geboren, studeerde te Utrecht, werd aldaar Jur. utr. doctor, vervolgens Raadsheer in den Hove Provinciaal des lands van Utrecht. De burgerlijke tweespalt aldaar bewoog hem zijn ambt en zijne woonplaats te verlaten en op voorspraak van P. Buys, verkreeg hij in 1584 het buitengewone professoraat in de regten te Leiden, doch zeer tegen den zin van Burgemeesters, die hem van vijandelijke gezindheid tegen de Herv. godsdienst verdacht hielden, daar het niet bekend was of hij bij eede den koning van Spanje had afgezworen. Later werd hij gewoon hoogleeraar in dat vak tot in 1593, toen hij een eervol ontslag kreeg en naar Duitschland reisde, waar hem in Wurtemberg het hoog leeraarambt in de Regtsgeleerdheid werd opgedragen. Hij stierf in 1598 en was gehuwd met een dochter die hem een zoon (Elbertus) schonk.
Hij komt in de Acta Curat. te Leiden onder den naam van Sesius voor.
Hij schreef:
Commentarius in Codicem.
Zie Val. Andreas, Fast. Acad.; Lovan. p. 198; Foppens; Verhoeven, ad. Matth. Rerum, Amersf. Script. p. 54; Matthaei Syll. Epist. T. l. Epist. 1. 119 et 536; Burman, Traj. erúd, p 468; Siegenbeek, G. D, L.H. D. II. bl. 68; Schotel, Leidsche Hooges. Acad. Tijds. voor het Kon. d. Nederl. bl 15; v. Bemmel, Beschrijv. v. Amerf.; Kok, Verwoert, Kobus en de Rivecourt.