[F/S]
[Johan Gerhard Frederik van Overmeer Fischer]
FISCHER (Johan Gerhard Frederik van Overmeer), zich gewoonlijk geschreven hebbende Johannes Frederik van Overmeer Fischer, zoon van Jan Wijer van Overmeer Fischer, burgemeester te Harderwijk en van Hester Maria Evers, is den 28 Juli 1800 te Harderwijk geboren en den 23 October 1848 te Antwerpen overleden. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd (vermoedelijk op 17jarigen leeftijd) naar Ned. Indië gegaan zijnde, is hij van daar in een ondergeschikte gouvernements betrekking naar Japan vertrokken. Daar hij zich door bekwaamheid en ijver onderscheidde, klom hij spoedig tot den rang van eerste klerk aan het établissement op Décima. In 1822 op 22jarigen leeftijd deed hij een reis naar de hoofdstad van den Keizer van Japan. In 1825 werd hij pakhuismeester te Nangasaki na gedurende twee jaren met de waarneming van die betrekking te zijn belast geweest. In 1829 ontving hij een eervol ontslag uit die betrekking en kwam in het volgend jaar met verlof naar Europa terug, zijne fraaije collectie Japansche voorwerpen en merkwaardigheden, die hij had verzameld en gerangschikt, heeft het Nederl. gouvernement van hem aangekocht, vroeger geplaatst- in de beneden zalen van het Maweitshuis, later overgebracht naar het Ethnographisch museum op den Vijverberg te 's Hage. In 1833 gaf hij, bij J. Muller & Comp. te Amsterdam in 4o. met platen, uit: Bijdrage tot de kennis van het Japansche Rijk, door J.F. van Overmeer Fischer, ambtenaar van Nederlandsch Indië, laatst te Japan. In het te Haarlem uitkomende geschrift De Alg. Konst- en Letterbode, 1834 I, p. 283, komt een verslag van dit werk voor. Het wordt daarin hoog geprezen, als een degelijke bron van kennis van het Japansche rijk, terwijl druk en platen het tot een prachtuitgave maakten, die een goed geslaagde nationale onderneming
kon genoemd worden in die dagen. Dit verslag is geteekend R.... In de Konst- en Letterbode 1834, II, p. 210 leest men, dat de keizer van Rusland aan Fischer, als schrijver van dat werk, een met diamanten omzetten ring heeft geschonken. In 1836 treffen wij hem weder als postmeester te Batavia aan, doch in het volgende jaar kwam hij weder met verlof