Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Johan Rudolph Thorbecke]THORBECKE (Mr. Johan Rudolph) werd den 15 Januarij 1798 te Zwolle gehoren. Van der jeugd af wijdde hij zich aan ernstige studiën; hij woonde van 1815-1817 de akademische lessen bij aan het Athenaeum illustre te Amsterdam, en vervolgens tot 1820 aan de hoogeschool van Leiden, waar hij tweemaal de gouden medaille voor zijne beantwoording van uitgeschreven prijsvragen verwierfGa naar voetnoot*). Nadat hij in 1820, na verdediging eener dissertatie de Casinio Pollione, den graad van Mr. in de beide regten had verkregen, bezocht hij gedurende een paar jaren Duitschland, waar hij zich met de studie der wijsbegeerte vertrouwd maakte. Na voor een korten tijd in het vaderland te zijn teruggekeerd, bezocht hij op nieuw Duitschland en opende te Giessen, als vrij hoogleeraar, een akademischen cursus; hij begaf zich daarna naar Göttingen, waar hij van zijne wijsgeerig-geschiedkundige kennis blijken gaf o.a. door zijnen brief aan den Hoogleer Eichhorn: Ueber der organischen Charakter der Geschichte en als beoordeelaar in het beroemde tijdschrift: Göttinger gelehrter Anzeigen. In 1824 keerde hij naar Nederland terug en deed zich ook hier als schrijver kennen door zijne Bedenkingen aangaande het Regt en den Staat. In 1825 werd hij benoemd tot Hoogleeraar in de Staatkundige wetenschappen aan de Hoogeschool te Gent. Hij aanvaardde die betrekking met eene rede over het onderwerp der geschiedkundige wetenschappen. Ook in de hoofdstad gaf hij lessen over de Staatkundige geschiedenis: de Statistiek, de Staathuishoudkunde en hare verschillende toepassingen, en wijdde zich toe, gelijk later te Leiden, meer en meer aan de beoefening vooral van die vakken, welke hem vervolgens als volksvertegenwoordiger of als staatsdienaar zoozeer te stade zouden komen. In 1829 gaf hij een geschrift uit: Over het bestuur van het onderwijs en in het vorige jaar Bedenkingen over de hoogescholen en het academisch onderwijs. Na de gebeurtenissen in België werd hij als Hoogleeraar bij Leidens hoogeschool overgeplaatst en schreef hij zijn beroemd work over de verandering in het algémeen Statenstel- | |
[pagina 445]
| |
sel sedert de Fransche omwenteling (1831)Ga naar voetnoot*). De aard zijner studiën, de omstandigheden zelve bragten er Thorbecke toe meer en meer in zijn studiën het veld der staatkunde te betreden. Reeds had bij vroeger een geschrift geleverd over de erkenning der onafhankelijkheid van België en in 1840 eene brochure geschreven Wat kan de dubbele kamer doen? die veel besproken werd. Van grootere beteekenis waren zijne Aanteekening op de Grondwet, waarbij hij eene Proeve van herziening der Grondwet voegde (1839). Hij was in 1840 als lid der dubbele kamer er op uit voor eene ruimere dan de toen voorgedragen herziening tot stand te helpen brengen, en toen dit mislukt was, was hij een der negen voorstellers van ‘eene verandering en bijvoeging in de grondwet’, in December 1844. Niet alleen leed ook dit ontwerp schipbreuk, maar in 1846 werd hij door de provinciale Staten van Zuid-Holland niet weder ter Tweede Kamer afgevaardigd. Bij de grondwetsherziening van 1848 werd hij (17 Maart) tot lid der Staatscommissie benoemd met opdragt om den Koning een volledig ontwerp van grondwetsherziening aan te bieden. Grooten, zoo niet dan grootsten invloed heeft hij op die herziening uitgeoefend. Wat zijn bestuur betreft, driemaal was hij Minister van Binnenlandsche Zaken, en men mag wel zeggen de ziel van het kabinet van 31 October 1849 tot 19 April 1853, van 1 Februarij 1862 tot 10 Februarij 1866, van 3 Januarij 1871 tot aan zijn dood. (In 1866 werd hij tot minister van Staat benoemd.) De voornaamste wetten door hem ontworpen en onder zijn bestuur tot stand gebragt zijn: de kieswet, de provinciale wet, de gemeentewet, die op het middelbaar onderwijs, op het geneeskundig staatstoezigt. Krachtig werkte hij mede aan de onderneming of voortzetting van een aantal groote openbare werken. Met onbezweken ijver op zijn gebied werkzaam, deed hij zijne hand niet minder nadrukkelijk in het algemeen beleid van 's lands zaken en de regeling van het raderwerk des bestuurs gevoelen. Hij was, behoudens eigen oordeel, zeer ingenomen met de lessen en het voorbeeld van Gijsbert Karel van Hogendorp en met die van Falck, wiens bescherming hij bij zijn eerste optreden ondervond. Van van Hogendorp's Bijdragen bezorgde Thorbecke den tweeden druk en zijn eigene redevoeringen sluiten zich in zekeren zin daarbij aan. In beider karakter en streven waren | |
[pagina 446]
| |
opmerkelijke punten van overeenkomst. Hij overleed te 's Hage 4 Junij 1872. Er bestaat nog geene goed bewerkte biografie van Thorbecke, doch Dr. Th.Ch.C. Wijnmalen: schreef Mr. Johan Rudolf Thorbecke, eene bibliographie voor de Levensberigten der Maats. van Letterk. 1875, waarin de werken en nagelaten handschriften en de bronnen, tot 1875 over Thorbecke verschenen, worden opgenoemd.
Zie Huberts. |
|