[Albertus Telting]
TELTING (Albertus), den 11 October 1803 te Franeker geboren, promoveerde te Groningen in de regten en zette zich in 1826 als advokaat te Leeuwarden neder, verdeelde er zijn tijd tusschen de regten en de letterkunde en was een ijverig lid van het geschied- en dichtkundig genootschap Constanter en van het Friesch Genootschap van geschied-, oudheid en taalkunde, waarvan hij sedert 1830 secretaris was. In 1830 trok hij als 2de luitenant der mobiele schutterij [n]aar de grenzen, en werd, na zijne terugkomst secretaris zijner geboortestad. Van 1843-1848 was hij lid van de Tweede Kamer en even na zijn verkiezing kantonregter van het kanton Harlingen. Hij overleed te Franeker 17 September 1863.
Behalve vertalingen en bijdragen zoo in poëzie als in proza [...] verschillende Friesche en Groninger Almanakken, de Vrije [F]ries enz., bewerkte hij voor de Levensberigten der Maats. [v]an Nederl. Letterk, die van Mr. Daam Fockema en van Mr. Albertus Deketh: ook gaf hij een feestrede getiteld: De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een christelijke instelling. Franek. 1834.
Zie Levensber. d. Maats. v. Ned. Lelterk. 1864; Huberts.