[Dr. Samuel Muller]
MULLER (Dr. Samuel), den 18 Januarij 1785 te Crefeld geboren, werd aan de kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam voor het leeraarambt opgeleid, in 1806 predikant te Zutphen, in 1809 te Zaandam Oostzijde in 1827 te Amsterdam en later aldaar hoogleeraar.
Reeds vroeg trad hij als schrijver op met vertalingen van reisbeschrijvingen en enkele geschiedkundige werken, zooals van Becker's Welfgeschichte, waarvan hij de drie eerste deelen overzette. Ook bragt hij in 1838 Rheinwald's Verhaal van de verhuizing der Evangelischen uit het Zillerdal naar Silesie, uit het Hoogduitsch en James, Gids voor Jongelingen, uit het Engelsch over In eene vergadering van het Kon. Ned. Instituut deelde hij, bij gelegenheid dat hij de Confessiones van Augustinus en Rousseaur vergeleek, proeven mede eener nieuwe overzetting van het werk des kerkvaders. Zijn letterkundige arbeid muntte vooral door zuiverheid van taal en stijl uit, en aan zijne kritiek op dit gebied hechtte men hooge waarde. Bekend is het taalkundig Zondenregister door hem in de Handelingen der Maatschappij van Letterkunde 1862 gegeven. Ook vindt men in de Gedenkschriften dezer Maatschappij zijne levensschetsen van Wopko Cnoop Koopmans, Matthys Siegenbeek en Jan van Gilse; ook gaf hij een Levens- en karakterschets van Nicolaas Godfried van Kampen. Meer dan eene Verhandeling, vele boekbeoordeelingen gaf Muller ook in het Magazijn van Wetenschappen, Kunsten en Letteren in de Vaderlandsche Letteroefeningen, de Gids, de werken van het Kon. Nederl. Instituut, Jaarboeken van het Instituut, werken der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, waarvan hij viermaal als voorzitter de algemeene vergadering leidde, terwijl hij ook meermalen als redenaar in de vergaderingen van het Bijbelgenootschap, in welks bestuur hij zitting had, optrad; langen tijd was hij ook met
Wildschut redacteur van de Evangelische Kerkbode. Naamloos gaf hij in 1832 Het volk der Vereenigde Nederlanden aan de volken van Europa. Groot waren zijn verdiensten omtrent zijn Kerkgenootschap; hij oefende een krachtigen invloed er op uit en niet minder op de Kweekschool, waarvan hij in 1828 het professoraat aanvaardde met eene redevoering de munxeris sacri ratione recte aestimanda. Nog vroeger wenschte hij de belangstelling voor zijn Kerkgenootschap te winnen, 't geen hij door overtuigende proeven in het Jaarboekje der Doopsgezinde gemeenten, door hem geredigeerd en uitgegeven in 1837, 1838, 1839 en 1850 en zijne opstellen in de Doopsgezinde Bijdragen staafde. Ook werd hij in 1861 uitgenoodigd ter viering van het 50jarig bestaan dezer Societeit het woord te voeren. In dat zelfde jaar bewerkte hij eene