hem op 20 October 1842 de leerstoel der hoogere wiskunde werd opgedragen.
Hij sloeg het hoogleersambt aan Utrechts Hoogeschool, na het overlijden van Wenckebach in 1847 af, doch toen in 1864 de Delftsche Akademie vervangen werd door de Polytechnische school, werd hij daarbij tot hoogleeraar honorair aangesteld, eene hulde, die ook van verschillende zijden op verschillende tijden niet ontbroken heeft, getuigen het ridderkruis van den Ned. Leeuw, den Doctorshoed van Groningens Universiteit, het lidmaatschap van 't voormalig Kon. Nederl. Instituut en, sedert de oprigting, van de Akademie van Wetenschappen enz.
Behalve door de uitgave van onderscheidene goede leerboeken, waaronder de laatst verschenen Verzameling van vraagstukken ter oefening van de toepassing der gronden en van Statica en Hydrostatica, niet de minste is, maakte hij zich als docent nog bijzonder verdienstelijk door zijne sedert tal van jaren onvermoeide deelneming aan het te Amsterdam gevestigde Wiskundig Genootschap. Tot groot nut voor de maatschappij waren vooral zijne bemoeijingen omtrent de Statistiek. In opdragt van 's lands regeering redigeerde hij van 1826-1849 een Jaarboekje, geschoeid op de leest van het Fransche Annuaire. Waar het op scherpzinnig en zorgvuldig rekenen op aankwam, was hij de vraagbaak der Hooge Regering. In 1841 werd hij door den Minister van Finantiën Rochussen aangezocht om de noodige tabenlatuur te maken voor diens bekend conversieplan. Een aantal jaren te voren was hij met Lipkens en Uylenbroek naar Parijs afgevaardigd geworden tot vergelijking en rectificatie van den standaardmeter bij het Departement van Binnenlandsche Zaken berustende.
Men bewonderde hem om de eigenaardige beknoptheid, waarmede hij de vraagstukken behandelde en eenvoudiger in korter wegen wist op te sporen. Bijzonder merkwaardig is in het opzigt zijne Theorie des Caractéristiques met nog twee verhandelingen ten vervolge daarop door het Kon. Ned. Inst. uitgegeven.
Men hield hem voor een der grootste Wiskundigen van zijn tijd. Hij overleed den 9 Februarij 1866.
Zie Jaarboek der Kon. Akad. van Wetenschap, waar een lijst zijner werken voorkomt; Nederl. Spectator 1866.