[Mr. Gerrit van Leeuwen]
LEEUWEN (Mr. Gerrit van), den 26 Jan. 1795 te Alkmaar geboren, bezocht in 1807 het gymnasium, in 1812 de Hoogeschool te Utrecht, en werd in 1817 doctor in de regten, na verdediging eener Dissertatio de effectu Jurisdominii agrorum magis minusque circumscripti in populorum et patriam agri culturam, door hemzelven in het volgende jaar vertaald in het licht gegeven (Staathuishoudkundige verhandeling van den invloed eener mindere of meerdere beperking des Grondeigendoms op den Landbouw der Volken toegepast op ons Vaderland). Hij zette zich als advokaat bij de regtbank van eersten aanleg te Alkmaar neder, werd vervolgens (1821) substituut-officier bij die regtbank, waarna hij in 1861, op zijn verzoek, ontslagen werd. Ook was hij langen tijd lid van het bestuur der gevangenissen te Alkmaar en na de ontbinding er van lid en vice-president van het collegie van regenten over het huis van Arrest aldaar. In 1840 begon zijne politieke loopbaan met zijne benoeming tot lid der dubbele Tweede Kamer. Daarna werd hij door de Provinciale Staten van Noord-Holland (1845) naar de Tweede Kamer der Staten Generaal afgevaardigd en werkte nog mede aan de tweede grondwetsherziening.
Behalve zijn dissertatie schreef hij in Bijdr. tot Regtsg. en Wetgev. van den Tex en van Hall 1834: Iets over de Wet van 5 April 1806 en bijzonder art. 14 dier wet.
In de Levensberigten d. Maats. v. Ned. Letterk. komt zijn leven van J.A. Kluppel voor.
Van Leeuwen was een man van veelzijdige kennis. Uitvoeriger schreef over hem P. van Bemmelen in Levensb. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1872.