[Jacob Carel Willem le Jeune]
JEUNE (Jacob Carel Willem le), werd te 's Hage den 30 Augustus 1775 geboren en studeerde te Utrecht in de rechten. Hij bragt in het laatst der vorige eeuw eenigen tijd in Denemarken door en legde zich daar op den handel toe. Na zijne promotie in 1802 werd hij commies bij het Departement van Finantiën en na nog eenige andere betrekkingen te hebben vervuld, inspecteur der belastingen te 's Hage. Na zijn pensioen verkregen te hebben, vestigde hij zich te Wageningen, waar hij 2 Augustus 1864 overleed.
Behalve verscheidene artikelen over letterkunde in verschillende Tijdschrijften, gaf hij in 't licht:
Geschiedkundige nasporingen omtrent den toestand der armen en de bedelarij. 's Hage 1816.
Geschied- en Letterkundige nasporingen omtrent de afkomst en verspreiding der talen met eene inleiding tot de algemeene taalkunde. Delft 1820.
Verhandeling over de Odinische Godenleer en het gebruik derzelve in de Nederlandsche Dichtkunde. Antwoord op eene prijsvraag van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde.
Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche letterkunde en hare geschiedenis. 's Hage 1829-35. 4 stukjes.
Antwoord op de vraag over het verrijken onzer moedertaal, in de Werken der Maats. van Ned. Letterk. 1839.
Het brievenpostwezen in de Republiek der Vereenigde Nederlanden, eene bijdrage tot de Staatshuishoudelijke geschiedenis van dat tijdvak. Utr. 1851.
Dichtvuurvonken van de vroegeren en lateren leeftijd van Lentulus Iuvenalis. Wagen. 1856.
Zie Levensb. d. Maats, v. Ned. Letterk. 1865; Huberts.