Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
In 1793, na het innemen der stad door de Franschen, werd de tot dien tijd toe bestaan hebbende stedelijke regering ontbonden, en de generaal-commandant hield zich dadelijk onledig met het organiseren van een nieuw stadsbestuur, dat fungeren zou onder den naam van Municipaliteit. De generaal bood hem het presidentschap er van aan; herhaaldelijk weigerde hij die betrekking. Op verzoek van eenige goede ingezetenen, en in het belang der stad zelve aanvaardde hij haar eindelijk bekleedde haar zeven jaren en bedankte in 1802 ten gevolge zijner benoeming tot lid van het depar tementaal bestuur van Brabant. In 1795 maakte hij deel uit eener commissie uit de voornaamste ingezetenen van Noord-Brabant, die zich te 's Hertogenbosch geconstitueerd had, ten einde te bewerken, dat ook dit gewest deel zou nemen aan de vertegenwoordiging die te 's Gravenhage tot het vervaardigen eener constitutie zou bijeen komen. In 1791 werd hij commissaris van het Fransch militair hospitaal te Breda, in 1802 lid van het Departement Brabant, en het ressort Breda. In 1814 werd hij verkozen tot provisioneel directeur der directe en indirecte belastingen van het departement der monde van de Maas en mede verkozen tot arrondissements en militie commissaris van het district Breda en tot lid der Provinciale Staten van Noord-Brabant. In 1818 werd hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en der commissie van landbouw. In 1829 door zijn zelfstandig stemmen als volksvertegenwoordiger tegen de begrooting van dat jaar, werd hij als district-commissaris eervol ontslagen. In 1830 werd hij lid der Commissie van bezuiniging, in 1837 opnieuw benoemd, doch in 1839 op zijn verzoek ontslagen. Hij had een helder verstand en veel finantieele bekwaamheden. Hij was ridder van de orde van den Nederl. Leeuw en overleed te Breda in 1860.
Part. berigt. |
|