Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
schiedkundige en dichter, den 7den Maart 1798 te Haarlem geboren, ontving het voorbereidende onderwijs te Haarlem, bezocht de Leidsche Hoogeschool, werd in 1821 proponent, en predikant te Bleskensgraaf, in 1827 te 's Gravendeel en in 1837 te Ridderkerk, waar hij den 22sten December 1861 overleed. Van Groningen beoefende niet alleen onze letterkunde, maar was zelf een verdienstelijk dichter. Reeds als student gaf hij in de Studenten-almanakken verscheidene proeven zijner bekwaamheid in dit vak, waarvan twee zedeprenten, in den trant van C. Huijgens, in de Studentenzangen, Leiden 1822 de eerste plaats bekleeden. Daar zijne verschillende standplaatsen in de nabijheid van Dordrecht waren, maakte hij kennis met de dichters en kunstschilders, die toen aldaar bloeiden en vervulde dikwerf de spreekbeurten bij het Genootschap Diversa Sed Una. Vele zijner daar voorgedragen gedichten werden in de Bijdragen tot boeken en menschenkennis zijner vrienden Schull en van der Hoop en in de Mnemosyne der Gebroeders Tydeman opgenomen en later in de Onuitgegevene verspreide Poëzy herdrukt. Gedurende de omwenteling van 1830-1831 gaf hij drie lyrische dichtstukken (Zangen voor onze dagen Dordr. 1831) die van J. van Lennep aanleiding gaven tot zijn Brief aan den Zanger onzer dagen Amst. 1831). In 1840 verscheen te Leiden zijne Geschiedenis der Watergeuzen, waarop in 1863 te Haarlem een Kort verhaal van de invoering der bisdommen in 1559 volgde. Zijne onuitgegeven en verspreide Gedichten werden spoedig gevolgd door zijne onuitgegeven en verspreide Poëzy met zijn welgelijkend portret.
Zie Levensber. door W. Moll in Levensber, d. Maats. v. Ned. Letterk. Huberts enz. Hulde aan de Nagedachtenïs van A.P. van Groningen. |
|