[Fredericus Christianus de Greuve]
GREUVE (Fredericus Christianus de), zoon van Godewijn Christiaan de Greuve fransche kostschoolhouder te Amsterdam en Allda Auber, werd aldaar den 6den December 1792 geboren. Voor den geestelijken stand bestemd, ontving hij onderwijs aan de Katholyke Universiteit te Munster; en het Seminarie te Warmond, werd hulpgeestelijke te Amsterdam en Utrecht. In 1825 werd hij pastoor te Werkendam en Hoogleeraar aan het Collegium philosophicum te Leuven, waar hij den 17den October v.d.j. een Latijnsche redevoering hield over de heilzame vruchten van het Collegium philosophicum te wachten. Na de Belgische revolutie werd hij Hoogleeraar in de philosophie te Groningen, ging van de R.C. tot de Protestantsche kerk over en overleed den 29sten April 1863.
Hij gaf in het licht:
Letterhof voor Roomsch-Katholyke. Amst. 1822.
Dichtbundel. 's Hertogenb. 1823. 1824. 2 dn.
Vertaling van J.M. Sailers beknopte herinneringen aan jonge lieden. 's Hertogenb. 1825.
Wederlegging van Ph. van Heusde's eerste proeve van wijsgeerige navorschingen in de talen. Hoe komt de mensch tot waarheid? door een beoefenaar der wijsbegeerte. Gron. 1837.
Brieven (acht in getal) in antwoord op de Brieven van den Hoogleeraar van Heusde over het beoefenen der wijsbegeerte, inzonderheid in ons vaderland en in onze tijden, met bijvoeging van aanmerkingen over deszelfs taalnavorschingen. Gron. 1838.
Het leven van Jezus critisch verdedigd tegen Dr. David Friederich Straus. 3 stukk. Gron. 1840-1847.
Aan den napluiser van Prof. Opzoomer's redevoering over de wijsbegeerte, den mensch met zich zelven verzoenende. Gron. 1848.
Over de noodzakelijkheid om de begrippen van ruimte en tijd zoo naauwkeurig mogelijk te bepalen en de hooge beteekenis van het oneindige wel in waarde te houden, rectorale oratio in Annal Acad. 1840-49. bl. 587-629.