[Mr. Ulbe Arend Evertsz]
EVERTSZ (Mr. Ulbe Arend), zoon van Arend Evertsz en Geertje Dirks, den 6den Aug. 1799 te Joure geboren, werd voor de Akademie voorbereid door Petrus Johannes Romar, eerst conrector der Lat. scholen te Franeker, later Griffier bij het vredegeregt van het Kanton Akkrum, die zich te Joure had gevestigd en bezocht in 1815 het Athenaeum te Franeker, vanwaar hij, na verdediging eener Dissertatie de Homeri auctorisate apud Jureconsultos (Leov. 1819) naar Leiden vertrok. Van daar begaf hij zich naar Groningen, waar hij na de openlijke verdediging eener Dissertatio de morte civili in 1822 den graad van meester in de regten bekwam. Hij zette zich te Joure als advokaat neder, doch werd kort daarop Regter in de Regtbank te Heerenveen, in 1838 President der Arrondissements regtbank aldaar, in 1847 Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof in Friesland, twee jaren later lid van den Hoogen Raad der Nederlanden. Hij overleed te 's Hage den 26sten Maart 1860. Evertsz was ook schoolopziener en in kerkelijke betrekking, Ridder der orde van den Nederl. Leeuw en lid van verschillende geleerde genootschappen.
Inzonderheid was hij een ijverig lid van het Friesch Genootschap, waarbij hij dikwerf als spreker optrad, terwijl in de Vrije Fries onderscheidene belangrijke verhandelingen van zijne pen zijn opgenomen. Ook gaf hij niet minder belangrijke bijdragen in den Friesche Volksalmanak, en met Dr. H. Amersfoordt een handschrift uit, getiteld: Verhaal van de