| |
[Benjamin Bischoff]
BISCHOFF (Benjamin), generaal-majoor, kommandant van het Indische leger, werd den 22sten Sept. 1787 te 's Gravenhage geboren. Zijne ouders, later verhuisd naar Loenen, waren Benjamin Bischoff en Catharina du Moulijn. Zijn vader behoorde tot den militairen stand, doch had het daarin niet verder gebragt dan tot den rang van sergeant. Intusschen had de jeugdige Benjamin door zijn gunstigen aanleg, de aandacht op zich gevestigd van den generaal Janssens, door wiens bemiddeling hij in 1801 als cadet bij het le bataillon mariniers en in 1802 als zoodanig bij het 9e bataillon jagers geplaatst werd, welk laatste bataillon met dien generaal, na den vrede van Amiens tot gouverneur van de Kaap de Goede Hoop benoemd, in datzelfde jaar derwaarts vertrok. Op den 25sten Maart 1805 werd de cadet Bischoff toen nog geen 18 jaren oud, tot tweeden luitenant bij dat corps benoemd, woonde als zoodanig in 1806 de verdediging van de Kaap tegen de Engelschen bij en kwam, nadat die kolonie door de onzen verloren was, tengevolge der deswege met den vijann geslotene capitulatie op 11 Junij 1806 in het moederland terug. Reeds op den 20sten Julij van dat jaar zag hij zich weder in dien rang bij het 3e regiment jagers geplaatst, doch die plaatsing werd op 17 Februarij 1807 gevolgd door de benoeming tot eersten luitenant adjoint bij den staf van den als gouverneur-generaal naar Indië bestemden generaal Daendels. De oorlog met Engeland maakte het destijds noodzakelijk, dat de derwaarts bestemde officieren den overtogt deden op schepen onder onzijdige vlag. De eerste luitenant Bischoff deed hem uit dien hoofde in dat jaar over Noord-Amerika, op een schip dier natie en werd spoedig na zijn aankomst te Batavia en wel op 16 Mei 1808 benoemd tot kapitein-adjudant bij het
regiment dragonders op Java, welke benoeming den 24sten Junij 1809 gevolgd werd door die tot luitenant-kolonel bij hetzelfde regiment. Hij had toen den ouderdom van 22 jaren nog niet had bereikt. ‘Eene schoone loopbaan voorwaar, maar ook geheel den man waardig, die ze betrad.’
In dien rang woonde hij den veldtogt in 1809 en 1810, onder de onmiddelijke bevelen van den gouverneur-generaal Daendels tegen het rijk van Bantam, bij en werd hij, bij het nemen eener vijandelijke batterij aan het hoofd van
| |
| |
zijn escadron te Bazâr Pet'je nabij Pandeglang, zwaar aan den linkerarm en in de linkerzijde door een geweerkogel gekwetst, met dat gevolg, dat die arm steeds stijf is gebleven. In 1811, toen de Engelschen eene landing te Batavia deden, onderscheidde hij zich herhaaldelijk door zijnen koenen moed en onder anderen door het redden van den generaal Alberti, die de vijandelijke troepen op den weg naar Meester Cornelis voor de zijnen aanzag, doch zijne vergissing bespeurende, zijn paard omwendde, waarop de vijand hem een salvo uit de geweren nazond, waardoor de generaal elf wonden bekwam, van het paard stortte en gevaar liep krijgsgevangene te worden. De luitenant-kolonel Bischoff, zich met zijn escadron in de nabijheid bevindende, vloog op den vijand in, dreef dien terug en ontzette den reeds omsingelden generaal, die daardoor behouden in het kamp te Meester Cornelis terugkwam. Na de capitulatie van Java in dat jaar, werd de luit.-kol. Bischoff als krijgsgevangene, welk lot hij met zooveel anderen deelde, over Bengalen naar Engeland gebragt, alwaar hij bleef tot dat in het einde van 1813 Nederland het Fransche juk afgeworpen en het zijn plaats als onafhankelijken staat in de rei der volken hernomen had. Alstoen keerde ook hij naar het vaderland terug en werd op 20 Februarij 1814 als majoor bij het 8e bataillon landmilitie geplaatst. Op 17 September 1814 kreeg hij eene benoeming tot luit.-kol. bij het 1ste bataillon van het 5de regiment van linie, bestemd naar Indië, doch Napoleon I in Maart 1815 van Elba in Frankrijk teruggekeerd zijnde, zoo werden de troepen naar Oost- en West-Indië bestemd, tot eene brigade gevormd en bij het leger te velde gevoegd, door welke omstandigheid de luit.-kol. Bischoff het beleg van Quesnoy en Valenciennes met zijn bataillon bijwoonde, doch reeds in Aug. 1815 naar zijne vorige garnizoensplaats, Haarlem,
was teruggekeerd, waarna het inschepen der troepen naar Oost-Indie aan den Helder in October en het uitzeilen op den 29sten dier maand plaats greep.
De luit.-kol. Bischoff werd met het grootste gedeelte zijns bataillons op Z.M. lienieschip de ‘Amsterdam’ ingescheept en bereikte Batavia met dien bodem den 17den Mei 1816. Twee maanden later vertrok hij aan het hoofd van 400 man van dat bataillon als kommandant naar Makassar. De Engelschen waren aldaar destijds met de Bonieren in oorlog, doch bij de komst der Nederlanders hielden de laatsten zich stil, zoodat er gedurende het verblijf van den luit.-kol. Bischoff, dat voortduurde tot in April 1818, aldaar niets belangrijks voorviel. Hij benuttigde intusschen zijn ledigen tijd, leergraag als hij was, tot vermeerdering zijner wetenschappelijke kennis, vooral omtrent het wapen der artillerie
| |
| |
en was op 1 Januarij 1817 benoemd tot 2de kolonel en op 20 September van dat jaar (alstoen 30 jaren oud) tot kommandant van het 5de regiment infanterie. Bij zijne terugkomst op Batavia in Mei 1818 aanvaardde hij het bevel over dat, geheel uit Europeanen bestaande, 2000 man sterke regiment en werd op 23 Junij 1818, ingaande van 9 December 1817, hij hetzelve benoemd tot kolonel. Op 20 Julij 1818 werd hem de betrekking opgedragen van inspecteur der troepen, in welke hoedanigheid hij onmiddelijk eene inspectie hield over het leger op Java en in de Molukken. In het begin van 1819 te Batavia teruggekomen, trad hij aldaar in het huwelijk met Elizabeth van Heemskerk van Beest, oudste dochter van den kolonel ter zee van Heemskerk van Beest, uit welk huwelijk een zoon en twee dochters zijn gesproten; zijnde die zoon als eerste luitenant der genie te Palembang noodlottig om het leven gekomen.
In datzelfde jaar nam de sultan van Palembang zulk eene werkdadige vijandelijke houding tegen de Nederlanders aan, dat het noodig geoordeeld werd eene sterke expeditie derwaarts te zenden, waarvan het opperbevel aan den schout-bijnacht Wolterbeek, opgedragen, terwijl dat over de daartoe behoorende landmagt aan den kolonel Bischoff toevertrouwd werd. Die expeditie had geen gelukkigen uitslag en de kolonel keerde met het grootste gedeelte der troepen, die geen deel hadden genomen in de gevechten, als moetende de vijandelijke batterijen eerst door de zeemagt vernield en tot zwijgen gebragt wordeu, hetwelk niet gelukt was, naar Batavia terug, alwaar hij bleef tot in April 1821, toen hij hetzelfde bevel verwierf bij de tweede expeditie tegen Palembang, onder het opperbevel van den generaal-majoor De Kock. Intusschen was ook door de komst van den generaal-majoor van Geen, die benoemd werd tot kommandant der infanterie en cavallerie, de betrekking van inspecteur der troepen ingetrokken en de Bischoff weder geplaatst bij het 18e regiment infanterie, het voormalig 5de.
De tweede expeditie tegen Palembang liep gelukkiger af, en de overwinning was volkomen en te danken aan het beleid en de gepaste maatregelen van Bischoff bij het landen der troepen en het bestormen der vijandelijke batterijen, niet minder aan den bedaarden moed, waarmede hij die hagehelijke onderneming bestuurde, waarbij een sloep, waarin hij zich bevond, zoo lek werd geschoten, dat hij zich door het zwemmen naar eene andere redden moest. Z.M. koning Willem I beloonde hem voor die gewigtige diensten door de benoeming tot ridder der Willems Orde van de 3de klasse.
Van die expeditie in Augustus te Batavia teruggekomen, bleef hij aldaar aan het hoofd van zijn regiment, zonder
| |
| |
deel te nemen aan de intusschen plaats hebbende kleinere oorlogen op Sumatra, Borneo en elders, tot op het laatst van 1824, wanneer er gedurende het verblijf van den gouv.-gen. van der Capellen te Makasser hevige onlusten met Boni uitbraken. Hij werd toen benoemd tot gouverneur en militaire kommandant van Makasser en vertrok derwaarts aan het hoofd van 1000 man om voorloopig en tot de komst van den generaal-majoor van Geen, opperbevelhebber van de gansche expeditie, dat kommandement uit te oefenen, terwijl hij eerst later en wel op 30 Julij 1825, toen Boni getuchtigd was, de civiele betrekking van gouverneur aanvaardde. Ook aan die tuchtiging nam de kolonel Bischoff als kommandant der eerste kolonne een werkdadig deel en de generaal van Geen gewaagde van hem in zijne rapporten met den meest mogelijken lof, hetwelk voor beiden te prijzenswaardiger was, dewijl het bekend was, dat zij over de wijze van het voeren van dien oorlog zeer in gevoelens verschilden. Evenzoo kon de kolonel Bischoff, als gouverneur van Makasser, zich niet vereenigen met de bezuinigende maatregelen van den kommissaris-generaal Du Bus de Gisignis, die hij als zeer schadelijk en onhoudbaar voor dat gouvernement beschouwde en hij besloot zoowel om die reden, als omdat hij door eene hevige buiksongesteldheid, de spruw, die deerlijk zijne krachten ondermijnde, aangetast was, om eervol ontslag uit zijne civiele en militaire betrekkingen en pensioen te verzoeken, welke beide hem bij gouvernements besluit van 5 Junij 1827 werden toegekend, waarop hij zich met zijne familie te Batavia den 18den November van dat jaar aan boord van het particulier schip ‘Schoonverbond’ naar Nederland inscheepte en den 10den Maart 1828 aan den Helder aankwam.
In Indië miste men echter ongaarne den wakkeren, beleidvollen, moedigen krijgsman, op wien menigmaal het oog geworpen was, als ten volle berekend voor de moeijelijke taak tot beëindiging van den in 1825 op Java uitgebrokene, zoo kostbaren, steeds voortdurenden oorlog. Bij zijn kortstondig verblijf te Batavia, voor zijn vertrek naar Nederland, bood de kommissaris-generaal Du Bus de Gizignies, die hem toen eerst leerde kennen en waardeeren, hem onder nadere goedkeuring eene benoeming tot generaal-majoor, kommandant van het Indische leger aan, doch hij moest uithoofde van den ongunstigen staat zijner gezondheid, tot welker herstel een koel klimaat geëischt werd, dit aanbod van de hand wijzen. Intusschen werd hij in Nederland, voornamelijk ten gevolge van schrijven uit Indie, spoedig aangezocht om die betrekking werkelijk te aanvaarden. Zijne gezondheid eenigzins hersteld zijnde, nam hij die aan, werd daartoe bij Z.M. besluit van
| |
| |
11 September 1828 benoemd, vertrok reeds in December met Z.M. fregat ‘Nehalennia’ weder naar Indië, onder vergunning de Kaap de Goede Hoop aan te doen, erzoo noodig eenigen tot verder herstel zijner gezondheid te verblijven, waarvan hij slechts voor een korten tijd gebruik maakte en kwam den 13den Mei 1829 te Batavia aan. Doch niet dadelijk kon hij zich naar het leger te velde begeven. Verre van hersteld te zijn, had zijne ziekte zijne krachten gedurende de reis nog meerder ondermijnd en hij rust noodig. Hij bleef te Batavia tot in het begin van Julij, doch hij kon het verlangen om de eervolle taak, die op hem rustte, te volvoeren, niet langer wederstaan, hoe zwak hij ook nog was. Hij begaf zich op reis naar het leger te velde, hij bleef één dag te Buitenzorg, bij den kommissaris-generaal Du Bus de Gizignies en vertrok toen naar Tjipannas, waar hij een hernieuwde aanval zijner buikziekte kreeg. De daar aanwezige adsistent-resident en inspecteur der koffijkultuur Fischer, geleidde hem daarop naar Tjanjor, te zijnen huize, alwaar hij binnen 24 uren, in den ouderdom van nog geen 42 jaren, bezweek.
‘De generaal Bischoff was krijgsman met hart en ziel, echter zonder eene te overdrevene vooringenomenheid met zijnen stand. Hij had zich zelve gevormd, want leiding en opvoeding waren hem in zijne jeugd weinig ten deel gevallen en niettemin bezat hij veel wetenschappelijke kennis, vooral in het krijgskundige, was zeer belezen en de Engelsche, Fransche en Hoogduitsche talen waren hem evenzoo eigen als zijne moedertaal. Streng in zijne bevelen, doch tevens hoogst regtvaardig en billijk, daarbij beleefd jegens zijne ondergeschikten, in den hoogsten graad bezorgd voor hen en het welzijn van den soldaat tot in de geringste kleinigheid nagaande en behartigende, was hij door allen, die onder hem gediend hebben bemind. Moedig in het veld, doch bedaard, koen, beleidvol, zelfs in de hagchelijkste oogenblikken van het gevecht, een stoutmoedig ruiter tevens, zoo bezat hij alle vereischten van een voortreffelijk generaal. Hij voerde eene goede pen en had voor zijnen tijd veel kennis van Indische zaken. Ook waren zijne inzigten omtrent de Indische staatkunde meerendeels juist en gegrond. Bekend met het karakter van de Bonische vorsten door zijn vroeger verblijf te Makasser en vooruitziende, dat daardoor, vooral ten gevolge van den trotschen aard, die hen bezielt, groote botsingen bij de komst van den gouverneur-generaal aldaar ontstaan zouden, die bloedige gevolgen konden hebben, zoo was hij de eenigste, die in 1824 den baron van der Capellen afried zich derwaarts te begeven, in tegenovergesteld geval een geduchten oorlog voorspellende. De tijd leerde, dat hij gelijk
| |
| |
had en zijne inzigten omtrent het gouvernement van Makasser zijn mede door den tijd bevestigd. Onwillekeurig boezemde hij allen die hem naderden eerbied en hoogachting voor zijnen persoon in, welken indruk verhoogd werd door zijn schoon, mannelijk gelaat en geëvenredigde, eenigzins gezette, meer dan middelmatige gestalte, terwijl zijne gewoonte om, te voet zijnde, zijnen stijven linkerarm steeds op den rug te doen rusten, zijne uit de natuur eenigzins trotsche houding eene statigheid bijzette, welke dien onwillekeurigen indruk nog vermeerderde. Strikt eerlijk in al zijne daden en handelingen, stierf hij onvermogend.’
Part. berigt. |
|