[Friedrich Becker]
BECKER (Friedrich) arbeidde als zendeling te Palingkan, onder de Dajakkers.
In 1836 uit ons vaderland te Banjermassing aangekomen, had hij weinig lust daar te blijven, en begaf zich met de zendeling Barnstein naar Poelepetak en in 1840, na kort te voren zich met de oudste dochter van den zendeling Brückner in het huwelijk te zijn getreden, voor goed onder de Dajakkers. Hij begon zich terstond op hunne taal toe te leggen en was binnen korten tijd in staat die te spreken. Eerst behandelden zij hem met eerbied en hoorden naar zijne prediking, doch zij wilden volstrekt geen afstand doen van hunne onkuischheid, dronkenschap en heidensche gruwelen, en naarmate hij zich daartegen verzette, begonnen zij hem te plagen. Het eenigste wat hem nog eenigen moed gaf was eene school, door hem met 2 knapen begonnen. Hij vond vervolgens eenigen steun in zekeren Nicodemus, een zijner leerlingen, die door den resident van Banjermassing naar Palingkan was gezonden, en o.a. de heidensche drinkgelagen op Zondag verbood. Becker zocht door werken van liefde de afkeerige horden te winnen, vertaalde de vier Evangelisten en Zahu's Bijbelsche geschiedenis in de Dajaksche taal en reisde naar Java om beide te laten drukken. Toen hij na een vierendeel jaar terugkwam, was alles te Palingkan veranderd. Van de bejaardsten bezochten 80 à 100, nu hoogstens 20, de kerk en de scholieren waren op 7 na verdwenen. Drie jaren lang duurde deze bange toestand; doch Becker verloor den moed niet.
Hij begon zijn arbeid weder met lust, ondernam reizen in het binnenste des lands, onder vele gevaren en moeijelijkheden en ging op eenige plaatsen verder dan ooit een Europeaan het gebragt had, altijd het Evangelie verkondigende. Op Palingkan zelf verzamelde hij een kring van losgekochte slaven rondom zich, die hem ja wel verdriet, maar later toch ook stille vreugde verschaften. De resident werkte hem verder