schappen bezat, werden nu de beste schrijvers over tuinbouw en landhuishoudkunde verzameld, en vervolgens eene statistische en staathuishoudkandige studie van Gooiland gemaakt, waarvan de resultaten kenbaar zijn, uit de instellingen en statuten eener maatschappij ter bevordering van de cultuur in Gooiland, onder directie van C. Backer en A. Perk, alsmede uit de inleiding en het eerste hoofdstuk van het in 1838 uitgekomen iets over Gooiland, de ontginning van hetzelve en de regten van het domein als eigenaar en gebruiker.
Onder usschen was hij in 1832 benoemd tot lid der regtbank van eersten aanleg te Amsterdam, en in 1838 als regter in de arrondissements regtbank aldaar overgegaan en daarin gebleven tot zijn eervol ontslag den 1sten November 1850, wegens aanvaarding van het 13den October te voren hem opgedragen commissariaat des konings in Overijssel. Twee jaren te voren was hij door de staten van Noordholland met 61 van de 70 stemmen tot buitengewoon lid der tweede kamer, met op 2 na de meeste stemmen tot kiezer te Amsterdam met 27 van de 33 stemmen tot lid van den stedelijken raad in plaats van E. de Burlett, en met 276 van de 356 uitgebrachte stemmen in het tweede district van het hoofddistrict Amsterdam tot lid der eerste tweede kamer, ingevolge de grondwet van 1848, benoemd.
Aan zijne pogingen tot kennismaking met en voorziening in sommige behoefte van Gooiland, had hij welligt zijn lidmaatschap der commissie in N. Holland, waarvan hij in 1837 door Huydecoper van Maarseveen is opgevolgd, te danken. In zijn iets over Gooiland, in 1848, tijdens zijne verkiezing voor de dubbele kamer, uitgegeven, trachtte hij door geschiedkundig onderzoek eenig licht te verspreiden over eenen zeer ingewikkelden regts-toestand en de oplossing van dezelve te doen strekken tot bevordering der cultuur van een niet onbelangrijke landstreek. Hierop werden o.a. in de Jaarboeken van den Tex en van Hall, eenige opmerkingen gemaakt, waarop Backer liet volgen in de Nederl. Jaarb. voor 1840 de meer bepaalde beantwoording der vraag: Wie zijn geregtigden tot het gebruik van de gemeente van Gooiland. Tegen beide stukken kwam in 1842 uit: Verslag omtrent den oorsprong en den aard der gebruikregten op de heiden en weiden in Gooiland, bijzonder met betrekking tot de vraag; welke de geregtigden zijn tot het gebruik, door A. Perk, secretaris van stad en lande van Gooiland en agent van het domein. Daartegen zond Backer nog in hetzelfde jaar in het licht: Verdediging van het regt van de stad Naarden en van de dorpsgemeenten Laren, Hilversum, Huizen, Blaricum en Bussum op de heiden en weiden van Gooiland.
Hoezeer de tweede kamer van 1849 en 1850 zijne kunde,