Annatatio ad Institutionum Gaji commentarios. Lib. I. L.B. 1826.
Over de aditio haereditatis, als grondslag der verpligting tusschen erfgenaam en legataris, in Bijdrag. tot de regtsgeleerdheid. D. IV, bl. 177, 1829.
Twee voorlezingen over de vrijheid van spreken en schrijven te Athene en te Rome, in het aangeh. Magazijn. 1830.
Het onwettige der petitiën aan de Staten-Generaal of Art. 161 der Grandw. Leiden 1829.
De Hooge Raad van Nederland of eenige bedenkingen op Art. 176 en 182 van de Grondwet. 's Hage 1830.
Wenken, herinneringen en aanteekeningen uit de dagen van Nederlands herstelling. Leiden 1830, 2 stukjes.
Aanspraak van den rector magnificus aan het vrijwillige jagercorps uit de studenten, in Studenten Almanak 1831 en bij Roemer, Gedenks. van den uittogt der studenten.
Oratio de immoderata libertatis sapiditate etc., in Aunales Acad. L.B. en afzonderlijk ook in het Fransch vertaald.
Verhandeling over de uitdrukking van smart in de beeldende kunsten, in de Rec. o.d. Recent. 1833, No. 6.
Romeinsche regtspleging en Romeinsche zeden. (Voorl. gehouden in de openbare zitting van de 3e klasse van het Kon. Ned. Inst.), in Jaarb. voor Regtsgel. D. III, 1835.
Adnotatio ad Gaji Instit. Commentarios. Editio altera. L.B. 1838.
Over het snel-, geheim-, eijfer-, schoon- en verschrift bij de Ouden, in Gids 1844, No. 6.
Over het Manuale Latinitatis fontium juris civilis Romanorum, thesauri latinitatis epitome, in Nedrl. Jaarb. voor Regtsgel. D. I. 1839.
Geschiedenis der openbare voorlezingen of redevoeringen der oude Sophisten en Rhetoren, over vrije onderwerpen. 1840. (Niet gedrukt.)
Vragen en opmerkingen, Romeinsche regt betreffende, in Ned. Jaarb. voor Regtsgel. D. III, bl. 152, 400, 770, D. IV, bl. 441, 771, D. V, bl. 380, D. X, bl. 570, D. XII, bl. 763. Nieuwe Bijdr tot Regtsgeleerdheid D. V, bl. 219.
Het Nederlandsche huwelijk en de betrekkingen tusschen ouders en kinderen, in Ned. Jaarb. D. III, bl. 625. (1841).
Over de vredemakers, eene plaatselijke rechtskundige Instelling, in Nieuwe Bijdr. tot Rechtsqel. Dl. I, bl. 72, D. V, bl. 237. 1841.
Over de meer zedelijkheid ademende bepalingen in de Fransch-Nederlandsche dan in de Fransche wetgeving, en aanstipping der punten, waarin wij hierin nog van vreemden, vooral van Duitschers kunnen leeren, (Niet gedrukt.)