Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Cornelis Alard Abbing]ABBING (Cornelis Alard) werd den 10den October 1800 te Hoevelaken, waar zijn vader Tilemannus predikant was, geboren. Zijne moeder heette Johanna Christina van Deventer, uit Amersfoort. In 1805 legde zijn vader zijn dienstwerk neder en vestigde zich met zijn gezin te Amersfoort, en bleef daar tot zijn dood toe (1822) wonen. Op twaalfjarigen leeftijd bezocht hij de Latijnsche school aldaar, waar toen van Engelen rector en Lijnweber conrector was. Toen hij, na de schoolcursus in vier jaren (1812-1816) volbracht te hebben, nog te jong was om reeds naar de academie te gaan, genoot hij nog een jaar privaat-onderwijs ten huize zijner ouders, waarna hij zich als student in de godgeleerdheid aan de hoogeschool te Utrecht liet inschrijven, doch in 1820 ging hij tot de literarische faculteit over, waar hij de lessen van van Heusde en van Goudoever bijwoonde, werd in Februarij 1821 candidaat en deed in November 1822 zijn doctoraal examen. Eerst in 1825 werd hij, na openbare verdediging zijner dissertatie, die hij te Hoorn, waar hij sedert April 1823 tot conrector der Latijnsche school benoemd was, vervaardigde, docter in de letteren. Reeds in December 1826 volgde hij den gestorven rector Joh. Sam. Swaan in die bediening op. Ruim 45 jaren werkte Abbing in en buiten dezen werkkring met onverdroten ijver en wijdde den tijd, die hem restte, aan de beoefening der letterkunde in het algemeen en der klassieke in het bijzonder. Eindelijk werd met het einde van het schooljaar 1868 de Latijnsche school opgeheven en door een hoogere burgerschool vervangen en de rector, onder toekenning van een behoorlijk pensioen, een eervol ontslag verleend. Nog in hetzelfde jaar werd zijn jongste zoon als predikant bij de gemeente Heeze in Noord-Braban | |
[pagina 6]
| |
en twee jaren vestigde ook hij zich aldaar, en stierf er den 26sten Junij 1872, in den ouderdom van 71 jaren. Abbing huwde den 10den Juli 1828 met de Hoornsche jonkvrouw Barbara Maria Henriette Alewijn, oudste dochter van Mr. Fred. Alewijn en vrouwe Opperdoes, die hem den 22sten Januarij 1868 door den dood ontviel, hem verscheidene kinderen nalatende.Ga naar voetnoot(*) Algemeen werd Abbing's uitgebreide kennis op hoogen prijs gesteld en verschillende letterkundige maatschappijen en onder deze die te Utrecht en Leiden benoemden hem tot lid. Hij gaf in het licht: Specimen literarium de Solonis laudibus poeticis. Quod pro gradu Docloratus público et solemmi examini submittit. C.A.A. ect. Traj. ad Rhen. 1825. Zie Bibl. Crit. Nova, vol. I (1125), p. 274-277. Jahrbücher von Jahn (1827), vol. IV, p. 67-75. ΜΩΡΙΑΣ ΕΓΚΩΜΙΟΝ id est: Stultitiae laus Erasmi Roterodami Declamatio. Ad fidem editionis antiquae Frobenii. Figuris Holbenianis ornata. Cum duabus Erasmi epistolis, ad Martinum Dorpium et ad Thomam Morum. Accessit dialogus Epicureus. Hornae 1839. Met nieuwe titels Lugduni Batav. 1853. Zie Godgel. Bijdragen, XIV. D. 2e st., bl. 573-582. Historia Graecorum et Romanorum literaria, In usum Iu-Ventutis concinnavit Henricus Weytingh. Cura C.A. Abbing. Editio tertra. Hornae 1839. Beknopte geschiedenis der stad Hoorn, en Verhaal van de stichting, voltooijng en verfraaijing van de Groote Kerk tot op den brand, die haar vernielde op den 5 Augustus 1838, met platen. Te Hoorn 1839. Zie Gids voor 1842. D. I, bl. 98-103 en voor 1844, D. I, bl. 418-421; De Vriend des Vaderlands. D. XIII, bl. 870-873. Anecdota (uitgegeven in de Symbolae Liiterdriae. Vol IV. Amstelod. 1840, p. 205-210.) Geschiedenis der stad Hoorn, hoofdstad van West-Friesland, gedurende het grootste gedeelte der XVII en XVIII | |
[pagina 7]
| |
eeuw of vervolg op Velius Chronyk, beginnende met het jaar 1630. Met aanteekeningen en bijlagen. Hoorn 1841, 1842, 2 dln. 8o. Zie Vaderlandsche Letteroefeningen voor 1843, st. I, bl. 274-277. Hugonis Grotu et Famiani Stradae Latinus. Loca selecta e Gratii Annalibus, et Stradae, de bello Belgico, Pars[...]p[...]ine. Eddit et praefactur est. Hornae 1845. 8o. Alleen is dit deel verschenen: Levensberigt van Thade Pan in Levensberigten achter de Handel. der jaarl. vergad. van de Maats h. van Ned. Letterk., 1860, bl. 208-241. Letterkundig leven van Marcus Tullius Cicero, in zijne kindschheid en jongelingsjaren. Hoorn 1866. 8o.
Zie Dr. C.A. Abbing geschietst door Dr. W.H. Suringar in Levensschetsen enz. door de Maatsch. van Ned. Letterk. uitgegeven 1873, bl. 145 volgg. Huberst, Elberts, van den Branden t.a.p., bl. 2; Peerlkamp, Taciti Agricola. ed 2de, p. 192. |
|