Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20
(1877)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willehadus]WILLEHADUS, in het begin der 8ste eeuw te Northumbrie in Engeland geboren. Na tot priester gewijd te zijn, begaf hij zich in 770, na van koning Alachrat of Abred verlof bekomen te hebben, naar Vriesland en kwam in de nabijheid van Dokkum aan, waar men niet lang geleden Bonifacius had vermoord. Hij werd hier eervol ontvangen, onderwees de kinderen van verscheidene edellieden, doopte een menigte menschen en vertoefde er tot 770, toen hij, over de rivier Lovevecke (de Lauwers) naar het land Humarcha (het Humsterland)Ga naar voetnoot1) trok. Hier echter was het volk ruw en geneigd tot afgoderij. Toen het hem dan tegen den dienst der afgodsbeelden hoorde spreken en een nieuwen godsdienst verkondigen, ontvlamden het in woede, kraste zelfs de tanden tegen hem en zou hem op staanden voet ter dood gebragt hebben, indien het niet eenige verstandigen gelukt ware, door gezonde redenen de hoop tot bedaren te brengen. Men moest het aan het lot overlaten om daardoor van den hemel onderrigt te worden of hij den dood al of niet verdiend had. Het lot besliste ten zijne voordeele en men liet hem ongemoeid uit de landstreek vertrekken. Hij begaf zich nu naar Drenthe, waar hij een groote menigte met het Christendom bekend maakte en doopte. Het ter neder werpen van de afgodsbeelden | |
[pagina 216]
| |
door eenige te ijverige Christenen, ontstak de Heidenen in woede. Zij vielen op hen en Willehadus aan en sloegen hem met stokken. Iemand uit den hoop drong met een ontbloot zwaard op hem in, willende hem het hoofd afhouwen. Willehadus had echter toenmaals een kastje met reliquien met eenen riem aan den hals hangen. Toen de ijveraar hem nu den vermeenden slag toebragt, doorsneed het zwaard de riemen van het kastje, terwijl het ligchaam daarbij ongekwetst bleef. De Heidenen hierdoor getroffen, lieten hem en zijne gezellen verder ongemoeid, namen zich voor hem nergens meer hinderlijk te wezen en hielden zich daarbij, toen hij kort daarna (780) op uitnoodiging van Karel de Groote, zich naar Wigmodia, een landstreek in Saksen, op reis begaf. Hier werkte hij nog veel, werd den 13den Julij 787 op de Synode te Worms tot bisschop over 6 onderscheidene landstreken (waaronder ook Oostergo) gewijd, en stierf den 8sten November 789 te Blexen, in het hertogdom Oldenburg, van waar evenwel zijn lijk naar Bremen overgebragt en in eene door hem nieuw gebouwde kerk begraven werd. Anskarius, dien ruim een halve eeuw na zijn dood zijn opvolger werd in het bisdom van Bremen, werd zijn levensbeschrijver.
Zie Leben des St. Willehad's und St. Ausgar's; Ersteres beschrieben von St. Ansgar etc. Uebersicht und mit Anmerkk. von Carsten Miesegaes, Bremen 1828; Drentsche Volks-alm., 1838, bl. 37, volgg. 1843, bl. 132. |
|