Groot was de voorspoed, die hij in de twee eerste jaren van zijn arbeid genoot, en weldra zond Pepijn hem naar Rome om door Sergius tot aartsbisschop van Utrecht verheven te worden. Op den 22sten November 695 werd onze apostel in de kerk van de H. Caecilia te Rome tot bisschop van Utrecht en aartsbisschop der Friesen gewijd.
Na slechts 14 dagen te Rome vertoefd te hebben, kwam hij in den aanvang van 696 in Friesland terug en arbeidde in het latere sticht van Utrecht, Zuid- en Noord-Holland, Zeeland, Zeeuwsch-Vlaanderen, Gelderland, Noord-Brabant, Limburg en stichtte overal vele kerken en kapellen, en toen hij begreep dat omstandigheden, die wij niet kennen, zijn verblijf in Friesland minder gunstig maakte, trok hij noordwaarts. Bij den onderkoning der Deenen, Jutland en Stolkwijk, Urgend of Hogni, wien Alcuinus een gemoed ‘nog harder dan steen’ toeschrift, werd hij niet gunstig ontvangen. Deze wilde van het Christendom niets weten. Zijne onderneming was echter niet geheel nutteloos. Hij kocht een dertigtal knapen, waarschijnlijk lijfeigenen, die hij op zijn terugreis onderwees en doopte. Een stormwind noodzaakte hem met zijn schip Helgoland aan te doen. Na den dood van Pepijn (714) verhief zich het zwaard van Radboud, koning der Friesen tegen Franken en Christenen, waardoor de jonge stichtingen van Willebrord en zijne gezellen schade leden. Waarschijnlijk ontweek Willebrord dit droevig tijdsgewricht in zijn klooster te Epternach, van waar hij, na den dood van Radboud (719) naar Utrecht weerkeerde. De Friesen werden door Karel Martel op nieuw bedwongen en hun koning of hertog Adgil II (of Poppo), die geheel van de Franken afhankelijk was, moest den Christenen volkomen vrijheid geven. Nu hervatte Willebrord zijnen arbeid, en naarmate deze hem al beter gelukte, werd steeds meer geeischt van den ijver des in leeftijd klimmenden bisschops. Hij reisde onophoudelijk rond, kasteelen, dorpen en gehuchten bezoekende, om allen die hij vroeger met het Evangelie had bekend gemaakt, aan te sporen tot volharding. Na 15 jaren aan de
voortzetting en bevestiging van zijn werk te hebben gearbeid, stonden de Friesen, nog niet geheel los van den voorvaderlijken godsdienst, weder tegen de Franken op. Omstreeks 736 kwam Karel Martel met een magtig heir te scheep in Friesland. De Friesen boden vruchteloos tegenstand, Poppo, hun aanvoerder, sneuvelde met vele dapperen, anderen verscholen zich in de moerassen en de overwinnaars keerden met rijken buit beladen, naar hunne schepen terug. Nu kon Willebrord zijn arbeid rustig voortzetten, doch welhaast stierf hij in eenentachtigjarigen ouderdom, den 6den November 739, wellicht te Epternach, waar hij soms had uitgerust van de vermoeijenissen zijns levens en naar zijn wensch ook begraven werd.