[Douwe of Dominicus Wierdsma]
WIERDSMA (Douwe of Dominicus), broeder van den vorige, den 1sten Mei 1732 gedoopt, studeerde te Franeker onder de proff. Winter, Ouwens en Camper, werd den 20 Mei 1755 bevorderd tot med. doctor op theses, en oefende slechts korten tijd in zijn geboortestad Leeuwarden de geneeskunde uit, wijl hij reeds in 1757 overleed, zoo men meent in krankzinnigen toestand. En toch was hij toen reeds als uitstekend beoefenaar der botanie en de geneeskunde ook in het buitenland bekend, vermits hij kort voor zijn dood eene benoeming ontving tot hoogleeraar aan de akademie te Petersburg.
David Meese vermeldt in het voorberigt zijner Flora Frisica (Fran. 1760), de aansporing en hulp, die hij tot zijne studie van het stelsel van Linnaeus mogt ontvangen van Murk van Phelsum en Wierdsma, toen ze nog studenten te Franeker waren. De hoogl. Claas Mulder, die zulks in zijn Oratio de meritis Davidis Meese. Gron. 1823 p. 9 vermeldt, en met zoo veel lof van Wierdsma spreekt, voegt er bl. 21 bij ‘dat zijn vriend dr. van Phelsum ter eere van dezen zeer geleerden en boven allen lof verhevenen beoefenaar van de natuurlijke historie in zijn Herbarium eene plant (eene soort van Valeriaan) den naam van Wierdsma heeft gegeven.’
Zie verder: van Phelsum, Historia Physiol. Ascaridum, p. 122; Eekhoff, in Vrije Fries, bl. 36, 37, l.c.