[Andreas Weis]
WEIS (Andreas), den 24 October 1713 te Bazel geboren, werd hoogieeraar in het natuur- en volkenregt aldaar, en in 1747 in dezelfde betrekking te Leiden beroepen. Hij aanvaardde zijn ambt den 9 Oct. van dat jaar met eene redevoering de praesidiis quibus instructum esse oportet Juris publici Germanici interpretem. In 1753 sprak hij, bij het nederleggen der rectorale waardigheid, pro institutione Nobilium Academia. Later door den hertog van Brunswijk tot het onderwijs van prins Willem V geroepen, verkreeg hij in 1766 van des prinsen voogden, op zijn verzoek, een eervol ontslag met den titel van professor ordinarius van het openbare en bijzondere regt. Den 15 April 1766 hield hij, op last van den Academischen senaat, eene redevoering ter begroeting van prins Willem V. Sedert keerde hij naar zijn vaderland terug, waar hij overleed. Volgens van der Aa beoefende hij ook de Nederd. poëzy en vervaardigde hij lofverzen op den genoemden prins.
Men heeft nog van hem: Disputationes de usu aequitatis in interpretatione legum. Baf. 1737.
De jure victoriae. Ib. 1738, en De bello hominis privati.
De Maats. van letterk. te Leiden bezit van hem een ms. getiteld: Dictata de foederatorum Belgarum conventionibus cum populis exteris. 4o.
Zie Siegenbeek, Geschied. d. Leidsche Hooges., D. I. bl. 275, 281, 282, 284, 287, D. II. bl. 201; Te Water, Narratio etc., p. 222; van der Aa, N.B.A.C. Woordenb.; Cat. d. Maats. v. Letterk., D. III. bl. 10; Kobus en de Rivecourt.