Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20
(1877)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
In deze laatste betrekking heeft hij zich vooral verdienstelijk gemaakt door het laten oprichten van een nieuwe gedenkzuil, (aan de oude in alles gelijk) ter eere van Caspar Robles, bij Harlingen. Hij was lid van het Mindergetal en is ook geweest bewindhebber der O.I. compagnie. Hij ging later in de ridderschap van Holland over. ‘Bij de voordeelen van geboorte en schatten, genoot hij den zegen van uitstekende verstandelijke vermogens en door dien verwierf hij in het eerst van den tijd zijner staatkundige verrigtingen veel lof en boezemde groote verwachtingen in.’ Hij was voorzitter in den raad van state toen Willem V in 1764 daar werd ingeleid, waarbij hij een belangrijke aanspraak hield. In 1782 werd hij tot ambassadeur benoemd aan het hof van Weenen, en, na het einde der ontstane onlusten met hetzelve, vertrok hij nog eens in 1785 derwaarts in onaangename zending, volgens het tractaat van Fontainebleau. In hetzelfde jaar had hij zich van zijn ambten in Friesland ontslagen en was lid geworden van de ridderschap van Holland, en liet zich in 1794 beschrijven in de ridderschap van Overijssel. Na de omwenteling trad hij in 1795 als vertegenwoordiger van het volk van Overijssel op. Hij moedigde op zijne landgoederen aldaar vlijt en handel aan, en had ook het plan om het Munstersche kanaal met een ander bij Delden te vereenigen. Hij stierf in Julij 1800 aan een verval van krachten. Hij was gehuwd aan Jacoba Elizabeth van Stryen, weduwe van Dirk Trip. Men heeft van hem: Antwoord op den Brief van prof. Camper, in welke dezelve de onbestaanbaarheid en te groote kostbaarheid der vak- en steenwerken aen de vijfdeels dijken in Friesland aengelegd en heeft zoeken te betogen. Leeuw. 1777. 8o.
Zie v. Sminia, Naaml. der Grietm., bl. 200; Scheltema, Staatk. Nederl.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. |
|