Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19
(1876)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
knaap den uitnemendsten aanleg voor de toonkunst, doch zijne ouders bestemden hem voor de geneeskunde, waarin hij te Leiden studeerde. Na voleindigde studiën, werd Viotta eerelid en lid van vele zoo binnen als buitenlandsche maatschappijen van toonkunst, lid van het Kon. Ned. Instituut en lid van verdiensten der Maatschappij van toonkunst. Te Leiden componeerde hij voor Musis sacrum, een ouverture en voor sempre-crescendo eene symphonie. Van zijne overige composities vermelden wij 3 liederen op twee stemmen, door de Maats. v. Toonk. bekroond, Der Fischer, voor alt of baryton, An den Frühling; la Priere d'une mère; la Maladie du pays; Sechs Gesange voor 4 mannen stemmen; 6 liederen voor gemengde kooren. 6 liederen voor eene stem, Het oog van den nacht, Lijkzang op den dood van J.B. van Bree, bij de begrafenis van den componist uitgevoerd eenige stukken in het Album der laatstgenoemde Maatschappij o.a. een mazurka voor de piano; Hou zee! koor; Sex modulamina sub elevatione diversis vocibus cum organo; motetten ‘d'une style remarquable;’ Chanson Créole op 31; 6 cantica sub elevatione cum orgonorum conductione; Missa No. 3; De kleine bedelaarster van Tollens: 7 vaderlandsche Liedjes; De sier des levens, trio; voorts de kooren Lente, Zanglust, Scheiden, Nachtelijk minnelied, Maanlicht, Jagerslied, Minneles, Ter jagt, Lof aan Naach, Avondzon, Avondkoelte, Zwaluwenvlucht, 's Levens bloeitijd, allen te Amsterdam bij Theune en Roothaan verschenen. Niet minder roem verwierf hij door zijn mis voor vier stemmen, zijn Salve Regina, 6 mottetten; een Requiem, missa pro definctis virilibus tribus quatuorve vocibus canendi organo comitante voor drie stemmen, en een groot aantal kooren en romances, ‘Ses oeuvres (schreef Gregoir) révèlent un artiste aux hautes connaissances de l'harmonie et de la composition. Son air Aan Maria, paroles de J.P. Heije, publié dans le Swelingh-Album (1853) est un pétit chef d'oeuvre de mélodie et de charme poétique.’ Hij overleed den 6den Febr. 1859. In een der Nieuwspapieren las men: ‘Zondag 6 Februarij is te Amsterdam overleden J.J. Viotta, med. Doct., een man van veelzijdige bekwaamheden wiens verlies, vooral ook in de toonkunstige kringen hier te lande, diep zal worden gevoeld. 10 Febr. is het lijk van den overledene plegtstatig ter aarde besteld op de begraafplaats de Liefde, buiten Amsterdam, na de viering van eene lijkdienst in de kerk der parochie. De slippen van het lijkkleed werden gedragen door de Heeren Dr. J.P. Heije, den Hoogleeraar V. Schneevoogt, J. Brester Az. en Verhulst. Op het graf is door een koor, uit 80 zangen bestaande, de treurcan- | |
[pagina 237]
| |
tate gezongen, welke de ontslapene had gecomponeerd bij het overlijden van den toonkunstenaar J.B. van Bree en die, nu twee jaren geleden, op diens graf terzelfder plaatse was aangeheven.’ Een portret, geteekend door den Kunstschilder A.T. Ehnle, komt voor in het Album van schoone Kunsten voor 1852.
Zie Gregoir, Les Artistes music. Neerl. p. 208, 209; Geneesk Courant 1859, No. 59. Letterb. 1859, bl. 60; Swelingh, CLXI. |
|