Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jan Utenhove]UTENHOVE (Jan), Jakobszoon, te Gent geboren, vlood reeds voor 1545 naar Engeland, waar de uitgewekene Nederlanders, onder Eduard VI, bescherming vonden en die in 1550 de Augustijnen kerk te Londen bekwamen, bij hen de tempel Jesu genaamd. Onder de regering van koningin Maria (1553-1558), die met Philips II van Spanje gehuwd was, werden de uitgewekenen gedwongen Engeland te verlaten. Velen trokken naar Emden, waaronder Jan Utenhove, die eene beschrijving dezer verbanning vervaardigde, waarin hij de wederwaardigheden op reis ondervonden, verhaalde. Onder koningin Elisabeth keerde Utenhove uit Polen naar Londen terug, waar de Nederduitsche gemeente den tempel van Jezus weder bekomen had, en het was voor deze dat hij de Psalmen vertaalde en andere werken schreef. Hier bleef hij als ouderling der gemeente tot aan zijn dood, die in 1566 voorviel, zoo men zien mag uit de voorrede van | |
[pagina 32]
| |
Godefridus WingiusGa naar voetnoot1) voor zijne Psalmberijming geplaatst en gedagteekent 12 Sept. 1566. Onze schrijver wordt aldaar genoemd: ‘de vrome ende godtsalige D. Johannes Utenhove riddelicker afkumpst uut ouden ende eerliken stamme te Ghent in Vlaenderen.’ Hij schreef: Simplex et fidelis narratio de instituta et demum dissipata, Belgarum aliorumque peregrinorum in Anglia, Ecclesia et potissimum de susceptis postea illius nomine itineribus, quae eis in illis evenerunt etc. Basileae 1566. 8o. Er bestaat eene overzetting van in het Hoog- en Nederduitsch. Het nieuwe testament, dat is, Het nieuwe verbond onzes Heeren Jesu Christi. Na der Griekscher waerheyt in Nederlandsche sprake grondlich ende trouwlick overghezett. Embden bij Gellius Clemasius. (Gilles van der Erven). 3 November 1556 in 12o. Eene verbeterde uitgave verscheen in 1559. In deze uitgaaf, naar 't Gr. van Stephanus, zijn de hoofdstukken in verzen verdeeld. Vijf en twintig psalmen ende andere ghesanghen, die men in de duytsche ghemeynte te Londen was gebruyckende. Embden bij Gellium Clematium. 1557. Volgens Gravesande zouden deze 25 Psalmen reeds vroeger (1551) te Londen verschenen zijn. De Psalmen Davids, in Nederlandischer sangs-ryme, door Jan Wtenhove van Ghent; waartoe toegedaen sijn de gesangen Mariae, Zachariae, Simeonis, met t' samen den tien geboden ende gebede des Heeren, met noch anderen. Item is hier noch voor ieghelijken psalme gestelt sijn inhoudt; ende aen 't einde een voeghlicb ghebedt dar oppe. Allemael to nutte der ghemeynte Christi. Ghedruckt to Londen by Jan Daye den 12 Septembris 1566. 12o. Deze Psalmberijmingen namen de plaats in der Souterliedekens van Willem van Zuylen van Nijevelt, uit hoofde harer zangwijzen, doch bleven niet lang in gebruik, maar werden weldra door de overzetting van Dathenus vervangen. Nogthans was zijne vertaling niet zonder verdiensten. Utenhove vervaardigde nog eene vertaling van het werk door à Lasco, ten jare 1550 in het latijn geschreven, vervattende eene kerkverordening of Liturgie en gemeenlijk bij het volledig Psalmboek gevoegd, dat in 1566 te Londen verscheen. Het Latijnsche werk heeft tot opschrift: Forma et ratio ecclesiastici ministerii, in perigrinorum praesertim vero Germanicorum Ecclesia, instituta Londini | |
[pagina 33]
| |
per Eduardum VI anno 1550 cum privilegio suae majestotis. Londini 1550 8o. De titel der vertaling si: Christelicke ordonnantiën der Nederlandschen Ghemeynte Christi, die van den Christelicken prince Edewart den VI in het jaar 1550 te Londen inghestelt was. Gedr. buiten Londen by C. Volkwinner. 1554. 8o. Later door Mecron verkort en hier te lande in gebruik gekomen. Volgens Jöcher is hij de opsteller van een werk: De Origine et progressis ecclesiarum protestantium in Anglia earumque expulsione. Ook in 't Hgd. vertaald. Ook vertaalde hij à Lasco's in het latijn opgestelden Cathechismus in 't Nederd. Londen, 1551, waarvan in 1558 eene Embdensche uitgaaf volgde.
Zie M. Adami Vitae Theol.,; 's Gravesande, Synode van Wezel, 1568, bl. 205; W. te Water, Hist. der Herv. kerk te Gend, bl. 5; Le Long, Hist. Verhael., bl. 26, 38, 40, 41, 57, 68, 72, 74, 75; Gerdes, Hist. Evangel. remon., T. III, p. 128; Schoockius, de Canon. Ultraj., p. 462; Collot d'Escury, Holl. roem, D. IV, St. 2, bl. 17; Vaderl. Letteroef., 1839, D. II, bl. 84; Blommaert, Schrijv. v. Gend, bl. 102; van Iperen, Gesch. v h. Psalmgez., D. I, bl. 127; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Cat. d. Maats. v. Ned. letterk., D. I, bl. 163, 168. |
|