huis van arrest te Dordrecht, werkzaam in verschillende kerkelijke betrekkingen, en besteedde hij alzoo den aan zijn veelvuldige bezigheden ontwoekenden tijd tot heil der burgermaatschappij en in het belang van den ongelukkigen evennaaste. Hij was ook bereid de wapenen tot behoud van het vaderland op te nemen. In 1830 nam hij deel, als tweede luitenant der dienstdoende schutterij van Dordrecht, aan den veldtogt tegen België, en nadat hij in 1837 tot kapitein bij dat korps bevorderd was, bleef hij bestendig in dienst.
Hij zocht verpoozing van zijn arbeid in de beoefening der letterkunde en was herhaalde malen medebestuurder van de Dordrechtsche afdeeling der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en trad dikwerf, even als in het genootschap Diversa sed Una, waarvan hij werkend lid was, als spreker op. Verschillende letterkundige genootschappen boden hem het lidmaatschap aan, zoo als het Noord-Brabandsch en Leidsch. Ook was hij lid van verdiensten van het genootschap Pictura te Dordrecht. In 1840 huwde hij Elizabeth Catharina Tissot van Patot, die hem twee zonen naliet, toen hij den 10 Juni 1850 overleed.
Men heeft van hem eene Verhandeling over de verdiensten van Jeremias de Decker. Dordrecht, 1834, een Feestrede bij de viering van het vijftigjarig bestaan der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Dordrecht, 1834 en een Toespradk, gehouden in het Departement Dordrecht derzelfde Maatschappij den 24sten November 1842.
Zie Handel. der Maats. v. Ned. Letterk. te Leiden, 1850; Gedenkb. der Maats., bl. 57.