keerd (1634) werd hij te Vlissingen tot equipagie- en ammunitiemeester aangesteld, en toen in 1643 geschillen ontstaan waren tusschen Zweden en Denen, werden de eersten door de Staten geholpen. Onder zijn bewind verliet eene vloot van 20 of 30 schepen de havens van Holland en Zeeland en begaf zich naar Zweden. Hij deed niet slechts bij onderscheidene gelegenheden afbreuk aan Denemarken, maar behaalde in October 1644 een luisterrijke zege op de Deensche zeemagt, door welke hij in eer en aanzien steeg en waardoor de roem der Nederlandsche zeelieden op nieuw verhoogd werd en het ontzag voor het Nederlandsche zeewezen meer en meer in het Noorden werd bevestigd. De koningin van Zweden verhief hem tot den adelstand, onder den naam van Anckerhelm. Hij bleef bij voortduring in dat land het admiraalschap bekleeden.
Zie Thysius, Hist. nav. Foed. Belg., p. 264; Lev. en daden van Doorl. zeehelden, bl. 197-209, 374-378; S. Puffendorf, Inl. tot de Sweeds. Hist., bl. 737, 738; P. de Lange, Batav. Romein., bl. 359, 362; Lev. en bedrijf van Fred. Hendr., D. I, bl. 112, 113; D. II, bl. 172; La Rue, Heldh. zeel.; bl. 257; Zeeland, 1854, bl. 154; 1855, bl. 224 m. portr.; J.C. de Jonge, Gesch. v.h. Zeew., D. I, bl. 316, 555, 586; D. IIa, bl. 254; Nav., D. III, bl. 35; D. IV, bl. 76; D. VI, bl. 173, 331; D. VII, bl. 110; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Verwoert; Muller, Cat. v. portr.