eindelijk tot dien van vice-admiraal en gaf in onderscheidene gevechten blijken van moed. Toen hij in 1653 alleen tegen 4 Engelsche oorlogschepen streed moest hij voor de overmacht zwichten. Naar Londen opgebracht, wist hij, daar hij de Spaansche taal grondig kende, zich voor een Spanjaard uit te geven, plaatste zich onder bescherming van den gezant dier natie en erlangde een paspoort. Sedert woonde hij verschillende kruistochten bij, hielp in 1666 het admiraalschip van Ascue veroveren, was in 1672, bij den zeeslag van Soulsbay, dat van Montig[u] verbranden en te lande de provincie Holland met zijne matrozen dekken. In den eersten zeeslag van het volgend jaar geraakte hij met zijn snelzeilend schip te ver onder de vijanden. Deze schoten het reddeloos zoodat hij moest deinzen. Dientengevolge door C. Tromp van lafhartigheid beschuldigd, wist hij zich van dezen blaam volkomen te zuiveren. In den 2den zeeslag van dat jaar op de hoogte van Kijkduin en den Helder werd hij (23 Aug, 1673) door een 24-ponder gedood. Hij was kloek van hart, taal en pen. Op zijn graf in de Oude kerk te Amsterdam werd een marmeren gedenkteeken opgericht, door van Hulst vervaardigd, terwijl de hoogleeraar Francius hem met een grafschrift vereerde. Hij huwde den 19 Jan. 1655 te Amsterdam Constantia Bloemaerts, dochter van Samuel Bloemaerts, bewindhebber der O.I. maatschappij ter kamer Amsterdam en van Catharina Reynst. Zij schonk hem, behalven vier dochters, een zoon, Isaac genaamd, geb. 3 Dec. 1671, gest. 5 Nov. 1732, kommandeur en oudste kapitein onder het collegie ter admiraliteit van Amsterdam, gehuwd 9 Jan. 1707 met Catharina la Clé, dochter van Reinier la Clé en Johanna Beeckman, die hem één zoon naliet
mr. Isaac Sweerts, schepen, raad en van 1763-68 hoofdofficier van Amsterdam en afgevaardigde in het collegie van den raad van state, ongehuwd overleden.
Zie Lev. d. Doorl. Zeeh.; Brandt, Lev. v.d. Ruiter, bl. 40, 193, 197, 200, 453, 491, 503, 528, 615, 815, 821, 861, 862, 864; J.C. de Jonge, Gesch. v.h. Ned. Zeew., D. IIa. bl. 87, IIb. 65, 379; Wagenaar, V.H., D. IV. bl. 289, 291, 292; Amsterdam, D. XI. bl. 162, vgg. VII. 348, V. 342, VII; Francii, Poëm., p. 433; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.