zijn geldelijk vermogen, dag en nacht gearbeid heeft tot in het jaar 1673. Hij had ongeveer 3000 voorwerpen onderzocht, doorzocht, de meesten ontleed en tot in de kleinste deelen naauwkeurig beschreven en afgeteekend, en daarvan in 1669 en 1672 de bewijzen gegeven door de uitgave van twee kleine verhandelingen in het nederduitsch. Zijne gezondheid en krachten waren geknakt. Door aanhoudende koortsen gekweld, verviel de vroeger eerzuchtige en werkzame man tot zwaarmoedigheid, waartoe veel bijdroeg het lezen der schriften van Antoinette Bourignon. Hij kreeg een walg van de wereld en van zijne vroegere onderzoekingen, die hij als ijdelheid en voedsel van zijnen hoogmoed beschouwde. Hij wilde van dien last bevrijd zijn. Daarom trachtte hij zijne keurige verzameling van handschriften te verkoopen doch vond geen koopers. Kort voor zijn dood maakte hij bij uiterste wilsbeschikking zijne handschriften aan Thevenot. Alles scheen later verloren, doch eene halve eeuw later ontdekte Boerhaave dezelve, kocht ze, schikte alles in orde en heeft ze onder den titel van Bijbel der natuur of historie der insekten uitgegeven met een zeer uitvoerige levensbeschrijving van 's mans wetenschappelijk leven. (Biblia naturae, sive historia insectorum in varias classes redacta. Leyden 1737 en 38 2 t. 3 vol. fol, in 't Duitsch, Leipzig 1752 m. pl., in 't Engelsch, Londen 1758 in fol.: in 't Fransch, Dyon 1758 in 8o. Het werk werd voltooid door Thevenot en door Boerhaave die bij den hollandsche tekst een Latijnsche vertaling van Ginlum voegde, uitgegeven.) Hij overleed te Amsterdam den 15 Febr. 1680. Behalve de genoemde werken heeft men van hem:
Algemeene verhandeling van bloeddelooze diertjes, Utrecht 1669 4o., in 't Fransch ald. 1682 in 4o., in 't Lat. aldaar 1685, 1733 4o.
Afbeelding van 's menschen leven, vertoont in de haft. Amst. 1675 8o., in 't Engelsch 1681 4o.
Ook vindt men stukken van zijn hand in verschillende verzamelingen o.a. in die van het Collegium Amstelodamense 1663-73 2 t,
Zie, behalve de levensbeschrijving van Boerhaave; Banga, Geschied. d. Geneeskunde, D. II. bl. 445, 447, 518, 546, 561, 577, 599; Bartholinus, Ep IV. p. 197, 392; Haller, Ad Mith., p. 747; J. Schraderi, Decades quatuor observationum anatomicomedicarum, Amst. 1674; Morhoff, Polyhist., T.II. p. 438: Kestner, Medicin gelehr. Lexicon., Schelhorn, Anmoenitates liter., D. XIV; Bibl. Hulthem. 1836; T. II.; Cuvier, Hist. des Sciences natur., T. II. p. 427-433; Nouv. Biogr. univ.; Biogr. Univ.; Jöcher.