13 Junij 1815 zijn ambt aanvaardde met eene Or. de Muneris Doctrinae Christianae interpretum praestantia a futuris religionis doctoribus rite aestimanda. In 1825 hield hij, bij gelegenheid dat Joannes Hoog, more majorum met de kap promoveerde, een Oratiuncula in festi Academici solemnitate. Den 8 Febr. 1827 sprak hij bij het neêrleggen van het rectoraat eene Or. de variis quae rei Christianae obortae sunt, calamitatibus in illius commodum atque salutem, divina moderante providentia conversis. Hij huwde Catharina Anna Elisabeth Beckhaus, geb. te Lingen den 23 Junij 1778, was lid der Maats. v. Ned. letterk. te Leiden, van het Haagsch-, Utrechtsch-, Zeeuwsch- en van het historisch-theologisch genootschap te Leiden en overleed den 23 Aug. 1833 te Amsterdam. Hij heeft acht kinderen nagelaten.
Men heeft nog van hem een door het Haagsche genootschap tot verdediging van den Christelijken godsdienst met goud bekroonde verhandeling over de leer des Bijbels, inzonderheid des Nieuwen Testaments, aangaande het laatste algemeene Gericht, hetwelk Jezus Christus over de wereld houden zal (1804), en een insgelijks door dit genootschap bekroonde verhandeling behelzende een Betoog van de waarheid en goddelijkheid der Euvangelieleer, uit de behoorlijk gestaafde lotgevallen der Joodsche natie, na den dood en de verheerlijking van onzen Heere Jezus Christus. Amst. en 's Hage 1811 8o.
Ook gaf hij twee leerredenen in het licht.
Zie Narratio de vita Lucae Suringaris in Annal. Acad. L.B. 1833-1834; Waardenburgii Or. de ortu et fortuna Acad. Lingensis in Opuscula, p. 33; Siegenbeek, Gesch. d.L.H., D. I. bl. 411, 445, 446, D. II. bl. 256, Bouman, Vita J. Clarisse, p. 36, 50, 51, 52, 83, 288; Glasius, Godgel. Nederl.; Handel. d. Maats. v. Ned. letterk. 1834; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.