‘dat hem mede de gagie tot het secretarisschap jaarlijks gesteld, 't sedert de plaats was komen te vaceren, met een jaar huishuur tot een recompense zou toegelegd worden. In dat zelfde jaar, ging hij, benevens Jacob de Witt, gecommitteerde in de rekenkamer der Staten van Holland en Westfriesland, en Andries Bicker, oud burgemeester van Amsterdam, naar de koningin van Zweden, voornamelijk om als gezant de geschillen met Denemarken bij te leggen. Na zijne terugkomst (1645) aanvaardde hij op nieuw de post van raadpensionaris, en woonde, in die betrekking, met nog 7 uit Zeeland gedeputeerden, in 1647 de lijkstaatsie van Frederik Henderik bij. De Staten van Zeeland waren zoo voldaan over de diensten door Staefenisse bewezen, dat zij hem ‘met een groot en schoon verguld zilver lampet, in 't midden op een goude plate geësmalieert het wapen van Zeelant, ten prijse van f 1000 en daarboven vereerden (1648).’ In 1649 werd hij wegens Zeeland gecommitteerd om te staan over den doop van den keurprins van Brandenburg. Kort hierna, in Mei, overleed hij, en werd opgevolgd door Mr. Johan de Brune.
Zie L.v. Aitzema, Saken van Staat en Oorlog, D. V. bl. 639, 741, D. VI. bl. 1; Smallegange, Chron. van Zeel., D. I. bl. 426, 427; Verbael der Ambassadeurs extraordon naar Zweden m.s.; De la Rue, Staatk. en Heldh. Zeel., bl. 83; Wagenaar, V.G., D. XI. bl. 382; Scheltema, Staatk. Nederl.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.