werd in den dienst van den souvereinen vorst gecontinueerd. Bij de reorganisatie der armee ging hij als kapitein over bij het 11de bat. inf. van linie, dat later het 14de bat. geworden is. Den 9 Junij 1815 werd hij aan het hoofd der comp. geplaatst, en in 1819, bij eene reorganisatie van het leger in dezelfde betrekking bij de schooleompagnie der 11de afd. inf. In Junij 1824 bij de 7de afd. inf. overgeplaatst, werd hij in 1829 tot majoor bevorderd. In 1837 benoemde hem de koning tot zijn adjudant en werd hij tevens bevorderd tot komm. van het depôt der grenadiers. In 1840 werd hij aangesteld tot luit.-kolonel, en in 't begin van 1841 tot kommandant der afdeeling grenadiers. Ruim een jaar later werd hij eervol uit die betrekking ontslagen, in 1843, zonder bezwaar der schatkist, tot kolonel aangesteld, en op het eind van dat jaar ter dispositie van het departement van oorlog gesteld. In den aanvang van 1844 benoemde hem de koning tot zijn adjudant in buitengewonen dienst, den 7 Maart 1845 kolonel-kommandant van het reg. grenadiers en jagers, in 1848 generaal-majoor, kommandant der reserve-brigade. Den 1 November 1849 werd hij tot minister van oorlog gekozen, welke betrekking hij tot 15 Junij 1852 bleef bekleeden. Gedurende korten tijd werd hij ook ad interum met de portefeuille van marine belast Hij onderscheidde zich in al deze betrekkingen door ijver, trouwe pligtsbetrachting en minzaamheid. In zijne verschillende militaire betrekkingen nam hij deel aan verschillende krijgstogten. als in 1809 in Brabant tegen de Engelschen, in 1815 in Frankrijk, in 1830 te Antwerpen, bij gelegenheid van den Belgischen opstand. In 1832 nam hij deel aan den tiendaagsche veldtogt. Hij werd met vele onderscheidingen en eereteekenen begiftigd, was ridder der Mil. Willemsorde, kommandeur van de Ned. Leeuw, ridder van den Rooden Adelaar en van de Wurtembergsche kroon. Hij overleed den 17
Nov. 1856.
Part. berigt.