Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Tweede stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willebrordus Snellius]SNELLIUS (Willebrordus) van Royen, zoon van den vorige, werd in 1591 te Leiden geboren. Hij was door zijn vader voor de regtsgeleerdheid bestemd; doch zijn last in de wiskunde, en zijne vorderingen in deze wetenschap waren zóó groot dat hij reeds op zijn 17e jaar beproefde een der verloren werken van Apollonius Pergaeus: De sectione determinata te herstellen, dat hij uitgaf onder den titel: Apollonius Batavus L.B. 1608Ga naar voetnoot1), en waarin hij toonde, wat men van zijne scherpzinnigheid te wachten had. In 1610 hield hij openbare voorlezingen over een sterrekundig werk (den Almagest) van Ptolemaeus; ondernam eene reis naar Duitschland, en maakte kennis met de grootste wis- en sterre- | |
[pagina 806]
| |
kundige van zijn tijd, vooral te Praag met Tycho Brahé en Kepler. Verder bezocht hij Frankrijk en Zwitserland en volgde in 1613 zijn vader op in het onderwijs der wiskunde met den titel van buitengewoon hoogleeraar om 2 jaren later die van gewoon aan te nemen. Hij overleed den 30 October 1626, in den ouderdom van ruim 35 jaren. Na zijn dood gaf Horteusius nog van hem een werk uit over de drichocksmeting, waarin voor het eerst de supplement driehoek gevonden wordt. De vinding door Snellius van de wet der straalbreking, waarnaar de groote Kepler te vergeefs had gezocht en zijne graadmeting, de eerste, die naar goede regels is geschied, plaatsen hem in den eersten rang der uitstekende en zeldzame vernuften, die de wetenschap hebben uitgebreid, haren inhoud verrijkt en den weg hebben gewezen voor zuivere onderzoekingen. De eerste vimling van het hoogste belang voor de leer der gezigtkunde, waarvan zij den voornamen groud uitmaakt. Bij de graadmeting voerde hij de trigonometrische metingen in, terwijl de ouden alleen de onmiddelijke meting hadden beproefd, die immer onzeker en zelden uitvoerlijk is. Den weg, dien hij insloeg, volgt men nog en zal men hoogstwaarschijnlijk wel altijd blijven volgen. Ofschoon meerdere volmaakte werktuigen thans eene naauwkeurigheid geven, die voor Snellius onbereikbaar was, en de vorderingen der wetenschap eenige noodzakelijke herleidingeu bij de waarnemingen hebben ingevoerd, waarvan Snellius geen denkbeeld kon hebben, zoo is evenwel zijne wijze onverbeterd gebleven, omdat hij onverbeterlijk is. De beroemde graadmeting, voor het bepalen der lengte van den meter, is bewerkstelligd volgens de wijze van Snellius, en zoo wij thans de gedaante en groote der aarde kennen met eene verwonderlijke naauwkeurigheid, die vroeger onbereikbaar was, zoo is men evenwel het groote middel om daartoe te geraken aan onzen voortreffelijken landgenoot verschuldigd. Snellius heeft ook een werk over de zeevaart geschreven, Tiphys Batavus door hem genoemd, dat voor de toepassing weinig geschikt was, maar waarin eenige belangrijke opmerkingen voorkomen, vooral over de Lonodronische lijn, waarmede zich ook Gerard heeft bezig gehouden. Er bestaan Latijnsche gedichten van Dousa, Scaliger, Heninsius, op hem. Zijn beeld vindt men o.a. bij Meursius en Freherus. Hij gaf in het licht: Apollonius Pergaeus, de sectione determinata. Lugd. 1608 4o. De re nummaria. Autv. 1613, 8o., ook in Jac. Gronovii Thes Antig. Graec. T. IX. Eratosthenes Batavus de terrae ambitus vera quantitate suscitatus. L.B. 1617. 4o. Descriptio cometae norembris cum Christophori Rhotomanni | |
[pagina 807]
| |
descriptione conetae anni 1585. L.B. 1619. 4o. Ingolstad. 1719. 4o. Cyclometricus, seu de circuli dimensione. L.B. 1621. De cursu navium et re navali. L.B. 1624. 8o. Observationes Hassiacae Coeli et Siderum in eo errantium, Tychonis observationes Bohemicae. Joan. Regiomontani et Bern. Walteri observationes Noribergicae. L.B. 1618. 4o. Tiphys Batavus de navium cursibus et re navali cum titulis canonicis parallelorum et canonibus προχϵὶροιρι. 4o. Ook vertaalde hij in 't Ned., de verhandeling van L. van Keulen over den Cirkel en van Stevin Hypomnemata Mathematica Ill. Princip. Mauritii a Nassau Principis Araus. in fol. Na zijn dood gaf Hortensius een werk van hem over de driehoeksmeting, getiteld: Doctrinae triangulorum Canonicae. Lib. IV. L.B. 1627. 8o.
Zie Meursii Ath. Bat. p. 297; Fabricius, Bibl. Graeca, Vol. II. p. 477; Val Andreas, Bibl. Belg., p. 851; Foppens, Bibl. Belg., T. II. p. 1181; Syll. Epp. vir. clar., L.B. 1708 in 8o. p. 219; Freheri, Theatr., P. IV. p. 235; Crenii, Animadiv Phil., P. XIX. p. 232, 233; G. Krantzius, ad Conringium Suec., XVII. p. 202; Cat. Bibl. publ. Lugd. Bat., p. 178, 194, 195; Scaliger in Scaliger. secund. v. Snellius; Sweertii, Ath. Belg., p. 707; Vossius, de Scient. Mathem., p. 70, 71, 202, 307, 419; Saxe, Onom., T. IV. p. 235, Anal., p. 586; Mondela, Hist. des Mathem., T. II; Delambre, Histoire de l' Astronomie moderne, T. II. p. 92; Dez. Astronomie. T. III. p. 516; Biogr. génér. Nouv. Biogr. génér.; Biogr. Univ.; van Beeck Calkoen, over de meting van Snellius, in Algem. Geogr. Ephemeriden, T. II. S. 825; Fischer, Geschichte der Physik, Th. I. S. 135, Poggendorff, Biogr. Handwórterb., S. II. S. 949; Bauer; Jöcher; Conv. Lex.; Moreri, Woordenb. der Zamenl.; Hoogstraten; Kok, Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; van Kampen, Gesch. der Lett. en wetens., D. III. bl. 121, 130; Dez. Bijdragen tot de wisk. wetenschappen in de Nederden, bl. II; Collot d'Eseury, Holl. roem in Kunst en Wetens., D. VI. (I) bl. 81 enz.; Siegenbeek, Ges. d. Leidsche Hooges., D. I. bl. 138, 221, D. II. bl. 101, 102, 261; Muller, Cat. v. Portr.; Kunst- en Letterb., 1841. D. I. bl. 4; Montucla, Hist. des Mathem., T. II. p. 244; Kästner, Geom. Abhandl., I Samml. f 158. |
|