| |
[Hendrik Dirk Arnoldus Smits]
SMITS (Hendrik Dirk Arnoldus), luitenant ter zee der eerste klasse. Hij was geboren te Utrecht den 23 November 1818, jongste zoon in een talrijk huisgezin, en bestemd voor den handel. In zijne eerste jeugd zeer ingenomen met de vaderlandsche geschiedenis, was hij zulks vooral met de heldendaden ter zee onzer voorouders. Boven alles was de dappere en vrome de Ruyter zijn ideaal; de levensbeschrijving van
| |
| |
dien held, door Brandt, had hij zoo dikwijls doorlezen, dat hij al de bijzonderheden van de verschillende zeeslagen verhalen kon. Hij werd als kind des ochtends vroeg, als de anderen nog sliepen, dikwijls in het bed verrast, met dit boek voor zich, en de gordijnen, ter bekoming van licht, opengeslagen. De opstand der Grieken tegen hunne onderdrukkers, de Turken, ontvonkte zijn gevoel voor regt en billijkheid meer en meer. De Grieksche zeehelden deelden in zijne sympathie. In zijn spelen met zijne zuster, stelde hij, in een kleêrbak (dat een schip moest voorstellen) gezeten, den zeeheld Miaulis voor en hij had meenige slag te verduren als hij, die de partij der Turken moest voorstellen, door de Grieken verslagen werd. Toen bij die rigting de roemrijke daad van van Speyk in 1831 zijne jeugdige geestdrift opwekte, wist hij zijne ouders te bewegen om zijne bestemming te veranderen in eene voor 's rijks zeedienst. Dienvolgens in November 1832 geplaatst aan het koninklijk instituut voor de marine te Medemblik, verliet hij die instelling, na zeer goed volbragte studien, in 1836 als adelborst 1ste klasse, en werd in 1840 tot luitenant ter zee 2de klasse bevorderd. In dezen rangen diende hij op verschillende oorlogsbodems, nam deel aan de expeditie naar de kust van Guinea onder den generaal Verveer, deed onderscheidene reizen naar de West-Indiën en de Middellandsche zee, en kwam in 1842 met Zr. Ms. schoonerbrik de Windhond in Oost-Indiën. Met dat oorlogsvaartuig een groot gedeelte van onzen archipel bezoekende en doorkruisende, verrigtte hij vele opnemingen, deed door het nuttig besteden van zijnen tijd ruime kennis op, en daaronder de hydrographische, welke hem later de zamenstelling van zeekaarten zooveel gemakkelijker maakte.
Niet zonder grond werd hem derhalve het depôt van zeekaarten, boeken en instrumenten bij het marine-departement en de werkzaamheden, daaraan verbonden of eigenaardig daarbij behoorende, in 1845 opgedragen. In hetzelfde jaar trad hij in den echt met de oudste dochter van den assistent-resident te Riouw. Met den titel van administrateur van het genoemd depôt en overgang bij het sedentair Indisch zeewezen als luitenant ter zee 1ste klasse, bevestigde het bestuur in 1851 hem in zijnen werkkring, nadat hij reeds in 1846 was benoemd tot secretaris der commissie tot verbetering der Indische zeekaarten, en wist zijne verrigtingen ten deze en in andere opzigten, waaronder een aantal berekeningen voor den jaarlijkschen almanak, zoo te doen waarderen en te doen gelden, dat hem, in 1849, als belooning voor het verledene en aanmoediging voor het vervolg, de onderscheiding ten deel viel van tot ridder van den Nederlandschen Leeuw te worden benoemd.
| |
| |
Tot de bij voorkeur gebezigde zeekaarten van onze vaarwaters, behooren de door hem vervaardigde van de straten Banka en Gaspar, twee uitgaven van de eilanden beoosten Java tot en met Timor, de kaart van straat Makasser, terwijl die van de oostkust van Celebes bijna gereed en die van het westelijke deel van de Java-zee reeds ver gevorderd waren. Weinig vermoedde de man, die zoo geheel in de toekomst leefde, dat zijn voornemen, om eene verzameling van zeekaarten op eene gelijke en doelmatige schaal voor geheel Nederlandsch Indie te zamen te stellen en in het licht te geven, reeds zoo in den aanvang zou worden gestuit.
Aan een ijverig streven was het hem gelukt het op steen teekenen en afdrukken zijner kaarten, behalve die van straat Banka, te Batavia te doen plaats hebben, hetgeen gelegenheid gaf om elke nieuwe opname of verbetering dadelijk in te voegen. Dit blijkt onder anderen uit de Javasche courant van den 12 April 1848, alwaar wij lezen: ‘Bij het lithographische etablissement der genie te Batavia, is in druk gegeven: een kaart van de eilanden en vaarwaters beoosten Java, te zamen gesteld op last van den schout-bij nacht E.B. van den Bosch, kommandant van zr. ms. zeemagt in Oost-Indie en inspecteur der marine, president der kommissie ter verbetering der Indische zeekaarten, enz. door den luitenant ter zee H.D.A. Smits; opgedragen aan zijne excellentie den heere J.J. Rochussen, minister van staat, gouverneur generaal van Nederlandsch Indie, enz. enz. enz.
Deze is de eerste kaart van eenige uitgebreidheid, welke in Indie het licht ziet. De lithographie is allernaauwkeurigst uitgevoerd door den heer Th. Koenig, teekenaar bij het depôt van zeekaarten. Deze kaart is tegen den prijs van f 15 ten algemeenen nutte verkrijgbaar gesteld. De daarbij behoorende zeemansgids, gevolgd door eene nieuwe methode ter berekening van de hoogten en afstanden der bergen, door hoekmeting nabij het oppervlak der zee, met Nederduitschen en Engelschen tekst, almede van de hand des luitenants Smits, is thans op de drukkerij van het Bataviaansch genootschap ter perse. Het later in het licht verschijnen van dit werk is aan geheel onvoorziene omstandigheden te wijten.’ Met den ernst en de degelijkheid, waarmede hij immer zijne taak volvoerde en werkte voor al wat goed en nuttig was, hoopte hij de toepassing der steendrukkunst ruimere vruchten voor Indië te doen opleveren. Daartoe leidde hij twee pupillen van het Parapattan weezen-gesticht op, met zooveel zorg, dat zij al spoedig merkbaar vorderden, en met de hem zoo eigene minzaamheid, waarvan hunne tranen bij zijn graf de meest welsprekende getuigenis aflegden.
De uitgave der kaarten onder zijn oog en met het gemelde voordeel, gevoegd bij zijne verwonderlijke gave om uit eene
| |
| |
tallooze menigte dikwijls zeer uiteenloopende opgaven en opnemingen, de goede van de onbruikbare te scheiden en in een verband te breugen, heeft zijn naam bij de zeevarende natien eene algemeene hoogschatting verleend, en de waardering der Nederlandsche zeekaarten in groote mate bevorderd. Nevens de zeekaarten gaf hij ook in het Nederduitsch en Engelsch zeemandsgidsen in het licht van straat Banka en de eilanden beoosten Java, en was reeds ver gevorderd in de bearbeiding eener nieuwe uitgave van den gids voor laatstgenoemde vaarwaters. welke van de vorigen daarin verschilde, dat er niet alleen alles wat de zeevaart betrof, maar ook hetgeen de handel moet of wenscht te weten, in werd opgenomen. De eerste jaargang, 1849, van het voormalige tijdschrift te Batavia ‘Indisch archief’, bevat deswege een stuk van hem, getiteld: Méthode om door hookmeting, nabij de oppervlakte der zee, de hoogte van bergen, en omgekeerd, hunne afstanden te berekenen. ‘Daaraan werden météorologische bijdragen toegevoegd, onder anderen over het einde van den dampkring en omtrent de koude der lucht aan de grens van den drampkring en de hitte in het luchtledige aanwezig.’
Over al deze onderwerpen was hij voortdurend in briefwisseling met onderscheidene geleerden; hovendien was hij een dergenen, aan wien de natuurkundige vereeniging voor Nederlandsch Indië in 1850 haar ontstaan te danken heeft, lid en secretaris van het bestuur, redacteur van haar Tijdschrift. Eveneens kennen zijne tijdgenooten hem als den onvermoeiden voorstander en een der voorname uitvoerders van het schoone denkbeeld, om te Batavia eene tentoonstelling van de voortbrengselen der natuur en der menschenhand tot stand te brengen, ten einde ook het boek der waarde van Nederlandsch Indië vollediger te openen dan ooit te voren. Hij was niet alleen lid van de primitive commissie over de regeling in 1853, maar ook van het nader benoemd besturend kommitté dezer tentoonstelling, welker opening hij echter niet beleven zou.
Naauwelijks werd de maatschappij tot Nut van het Algemeen, dat sieraad van ons vaderland, op Indischen bodem overgeplant, of hij sloot zich dadelijk aan en nam volgaarne de deelneming in onderscheidene commissien voor den arbeid der afdeeling Batavia op zich. Overal toch erkende men in hem niet slechts den man van talent, den vereerder en beoefenaar van wetenschap en kunst, maar ook den man, wiens edel karakter zijn leven tot één streven deed zijn voor het geluk, de verlichting en het genoegen zijner medemenschen in den ruimsten zin. Hij stond dien verstandigen vooruitgang voor, die niemand vrees inboezemt voor de gevolgen, en allen aantrekt. Sterk trok hij zich ook het lot aan der zoogenaamde Inlandsche kinderen en wat de Bataviaschen maatschappij tot Nut van 't Algemeen in het belang van dit ge- | |
| |
deelte onzer verwaarloosde natuurgenooten deed, was voor een niet gering gedeelte het gevolg van zijne voorstellen. En de toepassing zijner gaven in het werkelijke leven onderscheidde zich vooral door eene warmte en volharding die het klimaat trotseerde, hem in dat opzigt inderdaad merkwaardig deed zijn, en die anderen won voor zijne overtuiging.
Smits overleed te Batavia, op den 8 Februarij 1853. Zijn geest was tot in de laatste oogenblikken van het bewustzijn vervuld met hetgeen dien zoo lang en innig had bezig gehouden, en hij verliet de aarde, gelijk hij haar had bewandeld, - alleen wijsgeerig geloovige.
De Javasche Gouvernements-courant van den 12 Februarij 1853, zeide: ‘Zijn afsterven is een groot verlies, niet slechts voor de weduwe en vijf zeer jonge kinderen, en voor de vele anderen wier verzorger, vriend of raadsman hij was, maar ook voor het zeewezen, dat hem eene reeks van nuttige diensten en hijdrographische werken van waarde verschuldigd is, en voor de maatschappij, waarvan hij een regtschapen en nuttig lid was. Aan een uitmuntend karakter en eenen veel begaafden geest paarde hij eene rustelooze werkzaamheid en buitengewonen ijver. De vruchten daarvan zijn nog te versch bekend, dan dat wij zouden behoeven stil te staan bij hetgeen nog in de toekomst van hem te wachten was, indien deze verdienstelijke loopbaan niet op den leeftijd van 35 jaren afgesneden ware. De plegtige ter aarde bestelling van zijn overschot had met de gebruikelijke militaire eerbewijzingen plaats. De deelneming, reeds algemeen toen de ziekte eenen ernstigen keer nam, bleek nog duidelijker in het groot aantal personen van verschillende standen en rangen, dat door het volgen van het lijk hem een laatst blijk van gehechtheid of hoogachting bragten; zij blonk bij het graf uit in de hulde aan zijn leven en zijne nagedachtenis, betoond door eene rede van Ds. van Hengel en in de aandoening van allen die de lijkbaar omringden.’
Zoo treffende hulde werd hem ook toegebragt in de algemeene vergadering der te Batavia gevestigde natuurkundige vereeniging in Nederlandsch Indië, op den 17 Februarij 1853. De voorzitter, Dr. P. Bleeker, gaf eene merkwaardige schets van zijn leven en voegde daarbij: ‘wij gevoelen het, in Smits verloor de maatschappij een uitstekend lid, de industrie een' voorstander vol geestdrift, de wetenschap een' onvermoeiden arbeider, onze vereeniging een' ijvervollen bestuurder. Smits behoorde tot die weinigen in deze gewesten, bij wie het keerkringsklimaat niet heeft kunnen verzwakken de geestdrift voor maatschappelijk heil en wetenschappelijken vooruitgang. Die geestdrift voor alles wat goed is, was onbeperkt in hem. Hij bekleedde eene voorname plaats onder de mannen, welke in de laatste jaren zoo vele hebben bijgebragt om de maatschappij
| |
| |
in Nederlandsch Indië op te heffen uit die traagheid en onverschilligheid, welke, onderhouden of voortgebragt onder vroegere besturen, spreekwoordelijk waren geworden.
Toen in 1850 bij eeniger onzer het plan tot rijpheid kwam, om onze vereeniging in het leven te roepen, sloot Smits zich met de meeste belangstelling aan deze pogingen aan en het is nog levendig in onzer aller herinnering, met welken ijver hij de belangen der vereeniging voorstond. Medeoprigter, bestuurder en secretaris der vereeniging, had hij een zeer groot aandeel aan haren bloei, niet alleen door den ijver en het talent waarmede hij het secretariaat vervulde, maar ook door het werkzaam deel, dat hij nam aan het leveren van mondelinge en schriftelijke bijdragen. Nog staat de waardige overledene in onzer aller gedachten voor ons, sprekende in onze vergaderingen, sprekende met het hem eigen talent en vuur, en ons allen boeijende door het belangwekkende zijner voordragten.’
Het tijdschrift van de vermelde natuurkundige vereeniging, bevat de volgende bijdragen van zijne hand: 1o. Barometerwaarnemingen in 1842 en 1850, op reizen uit Nederland naar Java. 2o. Rapporten betreffende Borneo-sche steenkolen. 3o. Waarneming van de hedekking van sommige sterren door de maan. 4o. Lengte van de tijdballen te Batavia en te Calcutta, en delzelver lengte-verschillen. 5. Iets over de gambierkultuur. 6o. Over de getijden in Nederlandsch Indië. Het laatstgenoemde stuk was een der belangrijkste, welke Smits heeft getchreven. Hij ontwierp eene nieuwe theorie van de getijden, of liever, hij trachtte de wiskundige theorie van Bernouilli en La Place te verheffen en toepasselijk te maken. Deze arbeid werd bij deskundigen met grooten bijval ontvangen.
En in het alom bekende Tijdschrift voor Nederlandsch Indië plaatste hij in 1844 een artikel over de hoogte van eenige bergen in den Indischen archipel en in 1847, eene waarneming van de zon-eklips.
Uit eenige zijner brieven aan bloedverwanten in het vaderland, blijkt dat hij naauwlettend alles wat hem omringde gadesloeg en elke gelegenheid om nuttig te zijn of zich te oefenen, met graagte aangreep. Daaronder bevinden zich uitvoerige beschrijvingen van de expeditie in 1838 van den generaal Verveer naar de kust van Guinea, elders reeds door Tengbergen in het licht gegeven, en van het bezoeken in 1842 der Kaap de goede Hoop. Over dit bezoek wijdt hij zeer uit en hij betoonde zich hoogelijk ingenomen met de gehechtheid die hij daar waarnam omtrent al wat Nederland betreft.
Op den 20 November 1855 werd te Batavia een gedenkteeken op het graf van Smits ingewijd. Het bestaat uit een gemetseld vierkant, ongeveer tien voeten hoog, voorzien
| |
| |
van vier marmeren platen, gedekt door een ijzeren kapiteel en omgeven door een net ijzeren hek. Op de plaat aan de voorzijde staat, omgeven door eene krans van laurier en eiken takken: ‘Aan den luitenant ter zee 1e klasse H.D.A. Smits, zijne vrienden en vereerders in Nederlandsch Indië.’ Aan de achterzijde leest men: ‘geboren te Utrecht den 23 November 1817, overleden te Batavia den 8 Februarij 1853.’ Terwijl de zijplaten respectivelijk voorzien zijn van de opschriften: ‘Virtus nobilitat’ (de deugd adelt) en: ‘Bene meruit’ (hij heeft zich verdienstelijk gemaakt).
Het beeldhouw- en metselwerk doet alle eer aan den smaak en het talent van den opziener der begraafplaats, Ihnen, bij wien de inscriptiën op de marmeren platen gebeiteld en onder wiens leiding de opbouw van het geheel heeft plaats gehad.
Het eenvoudige, maar nette kapiteel, versierd met zinnebeelden der zeevaart, alsmede het hekwerk, is gegoten in de fabriek voor de marine en de nijverheid te Soerabaija.
Deze schets is ontleend aan de Javaansche courant van 12 Febr. 1853, het Algemeen verslag der werkzaamheid van de Natuurkundige vereeniging in N. 7 in de algemeene vergadering dier vereeniging van den 17 Februarij 1853, aan het Algemeen handelsblad van den 9 Mei 1853, aan de Indiër van den 6 Februarij 1856, de aangehaalde Tijdschriften en aan eenige papieren en brieven, waarvan de familie goedgunstig inzage gegeven heeft.
Tijds, v. Nederl. Indië 6e Jg. 1854 II:436. 1855 II:113; Kobus en de Rivecourt. |
|