Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Tweede stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Philip Sidney]SIDNEY (Philip), was de zoon van Henry Sidney, Lord justice and Deputy van Ierland en van Mary, dochter van Dudley, hertog van Northunberland, en zuster van Leycester; de zusters zoon, dus de volle neef van Leycester; een zijner broeders was Robert Sidney, wien de beroemde John Owen een zijner Epigrammen opdroegGa naar voetnoot1). Zijne zuster was de bekende gravin van Pembroke. Hij werd den 29 November 1554 te Penshurst, in het graafschap Kent geboren. Na zijne letteroefeningen te Oxford en Cambridge voltooid te hebben, reisde hij door Duitschland, Frankrijk en Italie, en, in Engeland weêrgekeerd, werd hij de gunsteling van Elizabeth, die hem tot haren gezant aan het hot van Oostenrijk benoemde en tot ridder sloeg. De geschiedenis noemt hem ‘een parel aan Elizabeth's kroon,’ ‘de wellust van allen,’ ‘het sieraad van 't hot,’ ‘den lieveling van den adel,’ en vermeldt van hem menige anecdote, die hem als een volmaakt hoveling kenschetsen. In 1585 verliet hij het hof om zich onder zijn oom Leycester in Nederland in krijgs- en staatszaken te oefenen. Hij werd gouverneur van Vlissingen, den 22 September 1586 te Warnsveld gewond, en overleed den 17 October daaraanvolgenden te Arnhem. Zijn dood dompelde Elizabeth en Leycester in rouw, en werd in Nederland en Engeland een onherstelbaar verlies geacht. ‘Maer die grootste schade (schreef ReydGa naar voetnoot2), was dat Sidney in 't dicke van zijn been werd geschooten, daer aen hij binnen Arnhem stierf, levende nog soo langhe dat | |
[pagina 654]
| |
syn huysvrouw (de dochter van Francis Walsingham, met welke hij in 1583 gehuwd was, en die later met den graaf van Essex hertrouwdeGa naar voetnoot1), uyt Vlistingen quam ende hem spraek. Hij was een grootmoedig joneman van omtrent dertigh jaren.’ ‘Maer aen der Engelsche zijde (het zijn de woorden van Richard BakerGa naar voetnoot2), wiert er een verslaghen meer waerd als d'andere te samen, sir Philippus Sidney, welcke zynde zyn paert onder hem ghedoodt, en klimmende op een ander, wiert in de dy geschoten, stervende 25 daghen daerna in de fleur syns ouderdoms. Syn lyckstaetsie wiert heerlyck ghehouden in Sint Pauls kercke te London. Jacobus, koninck van Schotlandt, maeckte zijn epitaphiumGa naar voetnoot3), en beyde universiteyten verheerlijkten syn doodt.’ Ook andere Engelsche dichters hieven treurzangen aan; maar niemand beweende hem bitterder dan zijn jeugdige vriend Janus Donsa. Nog kan men de gedichten, die hij bij zijn afsterven vervaardigde onder zijne Funera lezen. Zij zijn gedenkteekenen van Sidneys en Dousa's innige vriendschapGa naar voetnoot4). In een dezer gedichten vergeleek hij Sidneys, dood met dien van Codrus koning van Athenen. Baudius vervaardigde hem een grafschrift. Het is niet onwaarschijnlijk dat Sidney, bij langer leven, een der grootste krijgshelden, staatsmannen en letterkundigen zijner eeuw zou geworden zijn. Reeds in Duitschland had hij zich als krijgsman onderscheiden, in Vlaanderen aan de zijde van Maurits gestreden, en Axel helpen veroveren. Als staatsman werd hij boven Leycester, als geleerde boven alle zijne landgenooten gesteld, en wat zijne overige hoedanigheden betreft, de levensbeschrijvers van Elisabeth noemen hem: ‘a gallant and accomplished man.’ ‘In the sweetly constituted mind of sir Philip Sidney (schreef de oordeelkundige Charles Lamb), it seems us if no ugly thought nor unhandsome meditation could find a harbor, he turned all | |
[pagina 655]
| |
that he touched into images of honor and honor.’ ‘His acquaintance (getuigde Tytler) with the affairs of Europe was so profound, that William of Nassau assured sir Fulke Greville he was deserving of a throne in foreign parts, although he filled no office in England. His abilities in war and wisdom in civil policy were of so high an order, that his uncle Leicester held his government in the Low countries, by his council and energy, when alive, and lost or rather found it prudent to resign it after his death.’ Grotius noemde hem ‘een jongeling tot groote daden geboren, als die bij zijne aanzienlijke geboorte en rijkdommen een groote voorraad van kennis en geleerdheid voegde;’ van Meteren ‘een jong, kloek en verstandig heer’; Bior ‘een seer geleert, beleeft ende wel opgevoet heere, die onder den Engelschen adel seer bemint ende gheacht was;’ Hooft ‘een ridder van heuchelijk vernuft, dapper beleid, fraaije geleerdheid, aartige taal, zinrijke en manlijke zeden.’ Baker, ‘een man van zoo veel uytstekende deelen, beyde van konst en natuer, manhaft- en gheleertheydt, van verstant en grootmoedigheid, dat ghelyck als hij die der vorige eeuwen qualyck syns ghelyck voortbrengen.’ Dominicus Baudius verhief zijne begaafdheden hemelhoog in zijne gedichten, en vooral in dien heerlijken Jambus aan zijne vrienden in zijne ziekte geschreven, waarin hij onder de beroemde mannen, door hem in hooge eere gehouden, drie vermeldt, die den naam van Philips voerden, en dien door de grootheid van hun vernuft onsterfelijk gemaakt hebben. ‘Il y a eu, schreef de groote Sealiger, deux Philippes, beaux esprits, desquels les noms se ressemblent, de Mornay, de Marnix. Baudius y ajoute un troisiême et avec raison, Philippe Sidney.’ Deze getuigenissen zouden wij door die van Lipsius, du Thou, Cambden, Camerarius, Languetus, Bohius, Richard, Larrey, Lete, Hume, Echard en honderd anderen kunnen bevestigen. Doch in één woord, hij was ‘the all accomplished Sidney, a person, of so versabile a genius, that he seemed born to arrive at excellence in almost every department, whether of knowledge or of action.’ Hij was der vriendschap der grootste mannen van zijn tijd, als Tasso, Stake-speare, Walsingham, Cicil, Spenser ‘a darling of the learned world’, Owen, Dousa, Baudius, Maurits van Nassau en Elizabeth waardig. Men vindt in Miss. Aikins', Court of queen Elizabeth, Wrangham's British Plutarch, Chambers, en elders het een en ander uit Sidney's letterkundige schriften bijeenverzameld. Zij zijn niet talrijk, en alle na zijn overlijden uitgekomen. Als dichter verwierf hij grooten roem. Puttenham noemde hem ‘one of the best and famous writers of the age for eclogue and pastoral poetry.’ Zijne gedichten werden hemelhoog | |
[pagina 656]
| |
geprezen, nagevolgd, herdrukt, overgezet, en nog in de Spectator der 18de eeuw op hoogen prijs gesteld. Niet minder groot, zoo niet grooter was de naam, dien hij als prozaschrijver verwierf. ‘Sidneys own prose (schrijft de autheur der Pictorial History of England) is the most flowing and poetical.’ ‘Sidney's is a wonderful style, always flexible, harmonicus and luminous.’ Zijn beroemste werk is The Countes of Pembrokes Arcadia, gedeeltelijk in 1590, geheel in 1593 in het licht gegeven, later ontelbare malen herdrukt, als te Londen 1613 in folio (een exemplaar dezer uitgaaf met mss. aanteekeningen in de Latijnsche taal van Franciscus Junius berust in de bibliotheek der Leidsche hoogeschool). Het is bekend dat Sidney zijne Arcadia ten vure doemde; maar dat de vrome bezorgdheid der gravin van Pembroke, de uitvoering van dit vonnis belette. Richard Beling voegde er een zesde boek bij. Zij werd in alle talen overgezet. Ook verscheen er een Nederduitsche van F.V.S. de Jonghe, schrijver of vertaalder der Schoone ontschaeckte Clarinde, ook door zijne overzettingen van Spaansche en Fransche romans bekend. Zij verscheen in 1639 te Delft in 3 dn. in 24o. m. pl. en werd in 1659 te Amsterdam herdrukt. Sidney schreef ze, in navolging van Sannazarius, en zij werd door een reeks van Arcalia's in alle landen van Europa, ook in ons land gevolgd. Zij behoorde tot de meest geliefdkoosde lectuur onzer vaderen, en in welke hooge achting zij nog in de XVII en XVIII eeuw ook hier te lande stond, getuigen Antonides van der Goes en Johan de Haes. De eerste zong in zijn Gedicht op het vertrek en de gewenschte wederkomste van zijn Excelentie Hendrik, uyt den Graeffelyken huise van Sidney, na Sidneys dood en James grafschrift vermeld te hebben: ‘O groote ziel 'k weet naeuw wat meest van u moest wegen,
De rijkdom van uw geest of fierheit van uw degen!
Dat toon d'Arkadia, die blijven zal bemint
Zoo verr' men kenners van vergode schriften vint.’
De Haes meldde: ‘dat in zijn tijd den naem van Sidney nog alom vermaard was door het Engelsch Arkadia.’ Dezelfde de Haes gaf (Rott. 1712, 1720) eene Nederduitsche overzetting der Defence on Poesy, in 1581 voor het eerst gedrukt, en F. van Bochoven noemt deze Verdediging der Poezy, in een brief aan de Haes, den 3 Februarij 1713 aan hem geschreven: ‘een loofwerck uit Griexe en Latijnsche bloemen geestigh gevlochten, en de poezy ter eere opgehangen,’ en prijst de overzetting zeer, die ook door David van Hoogstraten in een Latijnsch gedicht bewonderd werd: Behalve de genoemde schriften, heeft men nog van Sidney een gedicht Remedy for love (1595) aan de schoone lady Pembroke toegewijd, Astrophel and Stella (1591); Valour anatomized in a fancie (1581); the lady of the May. Ook | |
[pagina 657]
| |
vindt men van zijne poezy in England's Helicon, England's Parnassus, en Davison's Rhapsodies, en in 't Nederduitsch: De ongestadige Hylas, de veranderlijke Stella, de lichtvaardige Pamfilus, verduytst (door J. van Heemskerck) uyt de Fransche Astrea (van H. d'Urfé) en d' Engelsche Arcadia. Amst. 1636. 12o. Sidney verdedigde ook zijn oom Leicester tegen Parsons' Leicesters Commonwealth 1581. Zijn vriend Henri Languet, droeg hem zijne Epîtres politiques et historiques op. W. Gray verzamelde al zijn werken, en gaf ze uit met den titel: Miscellanous works. London 1825. kl. 8o.; en Collins gaf Lettres and memorials of state written and collected by Henry Philip and Robert Sidney. London 1746. 2 vol. in fol. In 1845 verscheen nog te London in 8o. Steuart Adolphus Pears, Correspondence of sir P. Sidney and Hubert Languel, now first collected and translated from the latin, with notes and a Memoir of P. Sidney. Sidney komt ook in de serie van Leicester romans van mevrouw Bosboom Toussaint voor.
Zie Arn. Eichius, Elogium D.S. Sidnei, Ultraj. 1582. 8o.; Exequiae D.P. Sidnae, gratissemae memoriae ac nomini impensae, Oxon. 1587. 4o.; Wood, Athen. Oxoniens.; Naunton, Fragmenta regalia; Baudii, Poëm., p. 98; Oweni, Poëm., p. 26; Grotii, Annal., L. V. p. 98; Scaligerana, p. 256; William Harbert, Sidney, or Baripenthes, briefly shadowing out the rare, and neverending laudes of sir P. Sidney. London 1586. 4o.; Thomas Lant, Procession in the obsequies of sir P. Sidney, knight. Lond. 1587. 4o.; Fulke Greville of Brooke, Life of sir P. Sidney. Lond. 1652. 8o.; Publ. av. Preface par Egerton Brydges. Kent. 1816. 8o.; Thomas Zouch, Memoirs of the life and writings of sir P. Sidney. York 1819. 4o Portr.; George Whetstone, sir P. Sidney, his honorable life, his valiant death and true virtues. Lond. 1816. 4o., Bourne, Memoir of sir Ph. Sidney. Lond. 1862. 8o.; Askin; Memoirs of the court of Elizabeth; Hume, Hist. of England, vol. VII; R. Baker, Chron. v. Engeland, vol. VII; Tytler, Life of sir Walter Raleigh, p. 38-40; Pictural History of England, p. 836; Nouv. Biogr. génér., Biogr. Univ., Biogr. histor.; Jöcher; Convers. Lex.; Baur, H.B. Hwb., Th. V. s. 77; Wagenaar, Vad. Hist., D. X. bl. 59; van Meteren, Ned. Gesch., D. IV. bl. 398; Bor., Ned. Hist., B. XXI. fol. 52; Hooft, Ned. Hist., D. II. bl. 1086; van Kampen, Verhand. uitgesproken in the English. literary Society, p. 22, 23; Gedichten van Antonides van der Goes, bl. 381 volgg.; Schotel, Philip Sidney in Konst- en letterb., 1845. D. II. bl. 386, 403; Dez. Maatsch. leven; Vad. Letteroef., 1869. |
|