den. Zijne redevoering werd in folio uitgegeven. Bij het eeuwfeest was hij tot Professor Juris Feudalis aangesteld, en niet alleen toen maar ook in 1757 tot secretaris der Hoogeschool. Hij overleed den 16 December 1762. Schroder was niet alleen een uitstekend regtsgeleerde, maar ook een beoefenaar der Latijnsche poezy, waarvan hij, even als van zijn juridischen arbeid, eenige vruchten heeft hij in het licht gegeven. Ook hanteerde hij de Nederduitsche lier, teekende zeer fraai, en was een groot liefhebber der bouwkunde.
Hij bezat een uitgebreid en kostbaar kabinet prenten, meest uit afbeeldingen der voornaamste gebouwen van Europa bestaande. Hij was de vriend van Poot, met wien hij gemeenzaam omging, en voor wien hij meermalen stukjes uit Latijnsche en Grieksche dichters vertaalde, wier denkbeelden de schrandere landpoëet dan op een bevallige wijze in zijne gedichten wist te vlechten. Schroder vereerde zijne nagedanchtenis ook met een treffende Nederduitschen lijkzang.
Als medearbeider van den Hollandschen Spectator heeft hij verscheidene geestige vertoogen en dichtstukken tot dit voortreffelijk werk geleverd, van hem is o.a. de beschrijving van het karakter van Agiathes (Holl. Sp. IV. bl. 171-174; (II. bl. 595-599) het gedicht aan Fillis (ald V. bl. 110-112; (III. bl. 166-168) en dat getiteld Zielenstrijd (ald. No. 304). Uit de laatste plaats volgt dat hij ook deel heeft gehad aan den zoogenoemden saletten-oorlog. Er is nog een grooten voorraad van onuitgegevene Latijnsche en Nederduitsche Gedichten en andere schriften van hem in handschrift voorhanden, die hij voor de drukpers schetste. Doch in de zomer van 1762 op reis naar Parijs, werd hij te Luik door eene ziekte overvallen, die hem noodzaakte naar Harderwijk terug te keeren, waar hij kort daarna overleed.
Hij gaf in het licht:
Orat. inaug. de politioris Literaturae et Jurisprudentiae connubio, ook achter zijn werk Observatt. Juris Libri IV. Harderov. 1754. 4o.
Notae et animadverss. in Callimachi Hymnos in Observatt. crit. et miscell. Vol. V.T.II. p. 260-262. 1735.
Somnium, sive iter Lunariae. Delph. 1735.
Observationes in Ovidium, in Observ. Cet. Vol. V.T.III. p. 73-75.
Orat. fun. in Pagenstecherium, op nieuw achter het door hem met voorr. en reg. uitgegeven werk A.A. Pagenstecheri aphorismi Juris ad Inst. Juris. Ed. 6 auctior. 1746.
Elegia de Themidis Romanae fatis. Hand. 1747.
Carmen Gratulatorium. Hand 1748. 4o.
Elegia in funere acerbissimo W.C.H. Frisonis etc. Hand. 1752.
Observationes Juris Libb. IV. Harderov. 1754. 4o.
Or, de Advocatorum eloquentiâ. Ib. 1754. 4o.