Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
van den beroemden Cornelius Schonaeus, toen rector der Latijnsche school aldaar, werd zelf conrector aan die school, en nadat Schonaeus van zijn ambt afstand had gedaan, rector. Na dit ambt 24 jaren met lof bekleed te hebben, werd hij, verdacht van de remonstrantsche gevoelens te zijn toegedaan, afgezet, en begaf hij zich naar Leiden, waar hij privaat-onderwijzer der zonen van de heeren Obdam en Schagen werd. Intusschen wenschte men te Haarlem wederom met hem te verzoenen, en Schrevelius zou op nieuw naar Haarlem zijn vertrokken, indien het rectoraat te Leiden, door de afzetting van Lettingius vacant geworden, hem niet was aangeboden. Hij bekleedde het tot zijn overlijden 2 December 1649. Hij huwde Maria van Teilingen, geb. in 1570, overleden 20 Julij 1652. Schrevelius was een zeer geleerd man, en beoefende ook de Latijnsche en Nederduitsche poezy, gelijk wijlen zijn leermeester C. Schonaeus. Hij schreef o.a. Het beleg en overgaan van den Bosch, en De gruwelijke pest te Leiden in 1635 en anderen. Voorts heeft men van hem: Ode in gratiam ing. et doct. adolesc. S. de Beaumont etc. L.B. 1594. Trophaeum Pelusiacum, quo Harlemo Batavos ob res in Pelusii obsidione anno M.C. LXXXVIII feliciter gestas donavit Fredericus I Imperator. Harlemi 1598 4o. Herdrukt in zijn Harlemum 1647. (Holl. vert.) Triumph van Damiaten op sich selven, anders verhandelt, gelyck die in de glasen op de groote zale der H. Vroedschappen, der stadt Haerlem, van Jan Bouchorst, geschreven staet. Harlemum etc. L.B. 1647. 12o. A'λεξίϰαϰον, sive de Patientia libri IV, malorum omnium averrunci. L.B. 1623. 8o. Palaemon, s. de oeconomia et laudibus scholarum. Accessit ejus orat. select. syntagma. L.B. 1626. 12o. ap. Elsevirios. Eucharisticon ad Deum opt. max. ob res feliciter gestas Principis Frederici Henrici. Harlemum, s. urbis Harlemensis incunabula L.B. 1647, door hem zelven in het Nederd. vertaald, onder den titel van Dirk Schrevel, Harlemias, of de eerste stichtinghe van Haarlem. Ald. 1648. 4o. Herdrukt en vermeerd. met histt. aantt. tot 1750 m. pl. 1754, en nieuwe uitg. Amst. 1765 4o. Lijkrede op M. Harpertsz. Tromp. (vert. uit het latijn van A. Thysius). Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg., p. 831, Bibl. Belg.; Foppens, Bibl. Belg., T. II. p. 1128; Paquot, Mém., T. III. p. 399, 400; Leven van C.S. vóór zijn Harlemias (Ned. Overz.) J. Crucii, Orationes, a. 1693, Antv. p. 511; C. Barlaei, Epp., p. 96; Saxe, Onom., T. IV. p. 93, Anal., p. 575; Morhofii, Polyh. Liter, T. I. p. 336; Brandt, Hist. der Ref. D. IV. bl. 193-195; C. de Koning, Tafereel der stad Haarlem, D. IV. bl. 22, 23; van der Aa, N.B.A.C. Woordenb.; mr. Bodel Nijenhuis, Biogr. | |
[pagina 498]
| |
Naaml. der Plaatsb., bl. 129; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Borrichius, de Poëtis Dissert., V. § 185; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 105; Peerlkamp, de Poëtis. Lat. Neerl. p. 183; Over. Alm., 1844 bl. 239; Art. v.d. Schuere (J.); Muller, Cat. v. portr. |
|