[Ewaldus Schrevelius]
SCHREVELIUS (Ewaldus) werd in 1575 te 's Hage geboren, studeerde te Leiden, en werd aldaar tot med. dr. gepromoveerd. Tot in 1624 oefende hij de praktijk te 's Hage, van waar hij, ongeveer vijftig jaren oud, tot buitengewoon hoogleeraar in de geneeskunde te Leiden, en in 1625 te gelijk met A. Vorstius, aan wien toen het onderwijs in de kruidkunde was opgedragen, tot gewoon hoogleeraar beroepen werd. Van Beverwijck noemt hem zijn vriend, en vroeg zijn oordeel over de quaestie de vitae termino, waarop hij openhartig antwoordde: ‘supra ingenii mei vires et captum, ea res abibat. An terminum vitae aegrotantium prolongemus nos medici, hoc nescimus.’ Zelden beklom hij den leerstoel, zonder Beverwyck's boekje Idea medicinae veterum te hebben geraadpleegd. In 1636 werd hij benevens Heurnius belast met de beurtelingsche waarneming der praktijk in het opgerigt collegium medicumpracticum. Walaeus prijst hem als een kundig geneesheer: ook maakt zijn leerling J. van Diemerbroek met grooten lof melding van hem.
Hij overleed 5 Mei 1646 te Leiden. Zijn portret komt voor in de Effligies Proff. Acad. L.B., bij P. van der Aa en elders.
Zie Meursii, Ath. Bat., p. 349; Soermans, Acad. Reg., bl. 55; Paquot, Mêm., T. III. p. 403; De Riemer, Beschrijv. v. 's Gravenhage, D. II. bl. 122; Siegenbeek, Gesch. d.L.H., D. II. bl. 116; Banga, Gesch. der Geneesk., D. I. bl. 226, 327, D. V. bl. 447; Beverovicii, Exercit., p. 185; De Vitae Term., T. II. p. 430; Walaei Ep. de motuchyli, achter Bartholinus, Anat. renovata L.B. 1673, p. 199; Diemerbroeck, de Peste, p. 112; Opera omnia Ultraj. 1685; Vollenhoven en Schotel, Brieven van Maria van Reigersb.; Siegenbeek, Gesch. d.L.H., D. II. bl. 110, 114; Witte, Diar. ad an. 1647; Phileleuth. Timarctis col. Monum. p. 99, 100; G.J. Vossii, Epist., LI. p. 106; Kobus en de Rivecourt; Jöcher; Biogr. Univ., Bibl. gén. med.; Suringar, Geschied. d. Geneesk. a.d.L. Hoogeschool.