oorlog diende hij den lande als vice-admiraal van West-Friesland in 't noorder kwartier en ontving in een bloedigen zeeslag tegen de Engelschen een zware wond aan den regterarm, die hem dit jaar buiten dienst stelde. Beschuldigd door den schout bij nacht, Jan de Haen, dat hij zich in den zeeslag van 7 Junij 1672 niet wel van zijn pligt had gekweten, werd hij bij naauwkeurig onderzoek door den krijgsraad, waar de Ruiter voorzat, vrijgesproken. Hij was een man wiens moed en beleid bij vele gelegenheden proefondervindelijk bleek.
Hij sneuvelde in den slag op Schooneveld 1673. Zijn lijk werd met dat van den ook gesneuvelden schout bij nacht met groote plegtigheid te Enkhuizen begraven, maar geen praalgraf voor hem opgerigt.
Zijn afbeelding vindt men door J. Veenhuysen in folio in Brandts Enkhuizen.
Zie Brandt, Beschijv. v. Enkhuizen D. II. bl. 54. Vervolg, bl. 359; Leven v. de Ruiter, bl. 378, 739, 756, 804; de Jonge, Gesch. v. Ned. zeew., D. IIb bl. 104, D. IIIa bl. 124, 243; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt.