Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk

[Apollonius Schotte of Scotte]

SCHOTTE of SCOTTE (Apollonius), uit een aanzienlijk Zeeuwsch geslacht, zoon van Jacob Schotte (die volgt), werd te Middelburg geboren, studeerde en vergezelde in 1599 Antonius Walacus op eene reis. Teruggekeerd, werd hij bevorderd tot pensionaris zijner geboorstestad en daarna raadsheer in den hoogen raad. Hij overleed 1 Nov. 1639.

Schotte was een groot voorstander der geleerdheid, met de uitstekendste mannen van zijn tijd, zoo als de Groot, Dousa, Cunaeus, Heinsius, Barlaeus en Hooft hield hij briefwisseling. Ook was hij zelf een uitstekend regtsgeleerde. A. Vorstius noemt hem: ‘sidus fulgentissimus, omniumque eruditorum fautor aestimatorque eruditissimus,’ en J. Fr. Gronovius, ‘Vir doctrina et virtutitus prorsus incomparabilis, ac eo major, quo id magis tegit.’ Hugo Grotius

[p. 457]

wijdde hem een lofdicht. Hij beoefende de latijnsche poezy, en zette o.a. Salomons Prediker of Ecclesiastes in latijnsche verzen over. Ook is een lat. gedicht van hem op den dood van een zoontje van Grotius uitgegeven. Als Nederlandsch dichter is hij bekend door eenige gedichten in den Zeeuwsche Nachtegaal.

Zijn Tractatus de Jure Dominii is niet uitgegeven, doch zijne brieven aan Petrus Cunaeus vindt men onder diens Epistolae in 1752 door P. Burman in het licht gegeven. Ook berusten er brieven van hem in de Bibliotheek der remonstrantsche gemeente te Amsterdam.

Nog heeft men van hem in

Journael ende verhael van alle hetghene dat ghesien ende voorgevallen is op de reyse gedaen door den E. ende gestrengen Pieter Willemsz. Verhoeven (1627). p. 107-116. ‘Discours van den seer vermaerden Apoloni Schot tot Middelburch en Zelant aengaende de Molucquis,’ p. 116-125. ‘Volcht nu des voorn. Apoloni (sic) Schots verhael wegens syn voyagie gedaen van Bantam, nae Botton, Solor ende Tymor, ghelyck hy sulex geschreven heeft aan Mattys Couteel tot Battan, van dato den 5 Julij 1613. p. 175, 176.

Zie De la Rue, Gelett. Zeeland, bl. 92, 249; A. Vorstius, Orat. funeb. in obitum Walaei; Vita A. Wolaei, p. 605; Hoeufft, Lev. bl. 12, Briev. 90; Barlaei, Poem., p. 103; Heinsii, Poem. p. 117; Cunaei, Epp., 2-33; Grotius, Poëm., p. 263, 280; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 167; Zeeuwsche Nachtegaal, Boxhorn, Chr. v. Zeel., D. I. bl. 463; M. Smalleganger; Chron. v. Zeeland, D. I. bl. 479; Vollenhoven en Schotel, Brieven van M. v. Reigersb.. bl. 49, 50; Witsen Geysbeek, B.A.C.W., D. V. bl. 242, Lijst d. Magistr. v. Middelb.; Niewenhuis; Kobus en de Rivecourt, Cat. d. Bibl. der Rem. Gem. te Amsterd., bl. 11; Tiele, p. 175, 176; Leven van P.C. Hooft, bl. 12.