hoorn, twee jaren later vertrok hij naar Schoonhoven, van waar hij, na verloop van 3 jaren, in 1793, naar Leiden werd beroepen.
Hier was hij drie jaren werkzaam geweest, toen hij in 1796, wegens zijne gehechtheid aan 's lands wettige regering en het huis van Oranje werd afgezet. Zestien maanden daarna werd hij predikant te Molenaarsgraaf, vervolgens te Sloten, in 1798 te Sneek, doch in 1801 werd hij door de regering van Leiden verzocht zich weder aldaar te vestigen en zijn predikambt te hervatten, dat hij tot zijn dood, in 1822, met grooten lof bekleedde. In al wat Schotsman sprak en schreef toonde hij zich een ijverig voorstander der regtzinnigheid. Hij prees de werken der oudere godgeleerden, vooral die van Fruytier, ten sterkste aan en zag in alles, wat van de oude kerkleer dreigde af te wijken, een aanranding van het christendom. De meer vrijzinnige denkbeelden, die dagelijks veld wonnen en de milde verdraagzaamheid, die men, vooral na onze vereeniging met Belgie, predikte, stuitten den waarlijk vromen man tegen de borst.
Hartelijk ergerde hij zich aan een werk, dat onder den titel: Christendom en Hervorming vergeleken met den Protestantschen kerkstaat, bijzonder in de Nederlanden, in 1815 te Groningen het licht zag en waarin de schrijver niet alleen met verachting van de Formulieren van eenheid sprak, maar ook de tusschenkomst des konings inriep om de Dordsche kluisters te verbreken. Hij gevoelde zich opgewekt om de pen daar tegen op te nemen. Schotsman moest, wegens zijn ingenomenheid met het oude, menig hard woord hooren, maar dit belette niet dat de godvruchtige man algemeene achting genoot, die zich onverholen in den vadernaam, die men hem gaf, openbaarde. Hij had na zijn overlijden een warme lofredenares in vrouw K.W. Bilderdijk.
Hij gaf in het licht:
Herinnering aan de voornaamste lotgevallen van kerk en vaderland, geduurende de Agttiende Eeuw, by derzelver uitgang, in een Dank- en Biduur, in de Nieuwe Eeuw geopent met eene Leerrede over onzen thans bedenkelijken toestand; uitgesproken te Sneek, en uitgegeven volgens kerken-orde. Sneek 1800.
Leerredenen over Joh. XXI:15-17 en Gen. XXXII:9 en 10. Uitgespr. bij deszelfs Intreede, op den 2 Sept. 1798, en Afscheid, op den 12 Julij 1801 als pred. der Geref. Gemeente van Sneek. Sneek 1801.
Vernieuwing der verbintenis eenes Leeraars aan zijne Gemeente, of Kerk-rede, naar Thess. III:9-15. Uitgespr. bij gelegenheid van deszelfs wederkomst te Leiden, en ter hervatting van zijn dienstwerk als predikant in de Gereform. Gemeente aldaar. Leiden 1801.