het tegendeel bleek, toen hij den 7 November 1616 bij de klassis van Franeker tot proponent werd aangenomen. Kort hierop werd hij predikant bij de Hervormde gemeente te Britsum, doch in 1620 boden curatoren hem een hoogleeraarsstoel in de godgeleerdheid aan de hoogeschool zijner geboortestad aan. Hij aanvaardde zijn ambt met eene Oratio de dignitate ministri. Ook was hem het ambt van academie-prediker opgedragen en vier jaren later voegde men hem ook dat van bibliothecaris toe. In 1630 beriep men hem, schoon vruchteloos, te 's Hertogenbosch; gelukkiger was men in 1632 te Leeuwarden, doch reeds in 1636 keerde hij op nieuw naar Franeker terug, trad daar weder als hoogleeraar en bibliothecaris op, en werd in hetzelfde jaar honoris causa tot doctor in de theologie bevorderd. Thans was echter zijn verblijf te Franeker zeer kort, want reeds in het voorjaar van 1637 werd hem het theologisch professoraat te Utrecht aangeboden, en aanvaardde hij het met eene Oratio de Verbo Dei. Hier werd hij met toegenegenheid ontvangen en bejegend, en algemeene eerbied droeg men zijne vroomheid, ijver en geleerdheid toe. Elke Dingsdag hield hij buiten de Weerd een kerkelijke rede, met het gevolg, dat hij daardoor menige roomschgezinde bewoog tot het protestantisme over te gaan. Hij was zeer gezien bij zijne ambtgenooten, Voetius en de Maets, en overleed den 6 April 1644. Hij was tweemaal gehuwd met Dodonea Schotanus, dochter van Johannes Schotanus, predikant te Goutum, die hem eene dochter schonk, Geertruida, gehuwd met Aegidius Radaeus Revius. Inspector Bursae, kleinzoon van Aegidius Radaeus, boekdrukker te Antwerpen, in 1585 naar Franeker geroepen als academie-drukker. Zijne tweede vrouw was Mensia Winters.
Hij gaf in het licht:
Oratio in obitum clariss. Sextini Amamae. Franeq. 1630. 4o.
Analysis et Commentaria in Epistolam Pauli ad Philippenses. Franeq. 1637. 4o.
Conciones in Epistolam primam Petri. Franeq. 1637, 1644. 4o. Geplaatst vóór aan zijne Oratio de dignitate Ministri, bij gelegenheid der inwijding der hoogeschool te Franeker.
Systema concionum, quibus doctrina christiana, praxis fidei et verae religionis traditur. Traj. 1640. 4o. Franeq. 1644. 4o.
Dissertationes de animâ, de theologiâ, de religione, de secessione ab Eccl. Romana etc.
Zie Drakenborch, Series Profess., no. 8; Vriemoet, Ath. Fris, p. 246 seqq.; Burman, Traj. erud., p. 347, 348; Antonius Aemilius, Orationes, p. 393, 417; Schoockius, Exercit. XIII, §. I; Essenii Orat. in obit. Gisb. Voetii, p. 38; Lipenius, Bibl. Theol., p. 382, 385, 387; Le Long. Bibl. Sacr, T. II. p. 954; Witte, Diar. Biogr., ad an. 1644; Mollerus, Homosymicopia, C. VII. § 119, p. 720; Voet, Disput. Theol., p. 462;