| |
[Mr. Rutger Jan Schimmelpenninck]
SCHIMMELPENNINCK (Mr. Rutger Jan), zoon van Gerrit Schimmelpenninck en Hermanna Koolhaas, werd den 30 October 1765 te Deventer geboren, bezocht aldaar de Latijnsche school, maar ontving ook onderwijs van den achtingswaardigen, doch zonderlingen Simon de Vries, die hem met de Fransche en Engelsche letterkunde en met de voortreffelijke staatkundige en wijsgeerige werken, in die talen geschreven, eene lectuur, die van grooten invloed op zijn volgend leven was, bekend maakte, terwijl de omgang met den generaal Dundas, die aan het hoofd van een der regimenten van de Schotsche brigade te Deventer in garnizoen lag, en een huisvriend van den vader van Rutger Jan was, niet weinig medewerkte om hem in het spreken van het Engelsch te oefenen. Na de lessen der hoogleeraren aan het athenaeum te hebben bijgewoond, vervolgde hij zijne regtsgelerde studiën te Leiden, onder Pestel en van der Keessel en sloot naauwe vriendschapsbetrekkingen met de beste en kundigste jongelieden die toen aan de hoogeschool waren onder welke Farjon, Hoynck van Papendrecht, Reuvens, H. Fagel, Hugo Gevers, Poelman, Arriens en later Cuperus.
Na de verdediging eener dissertatie de Imperio Populari rite temperato, begaf hij zich naar Amsterdam, ‘het groote tooneel, waar, voor de ontwikkeling van alle begaafdheden, eene ruime baan geopend stond, en waar hij konde hopen zijne verkregene regtskennis met vrucht te zullen toepassen.’ De naam door Schimmelpenninck te Leiden verkregen, en die tot Amsterdam was doorgedrougen, bereidde hem aldaar het gunstigst onthaal en zijne werkzaamheden verkregen
| |
| |
in een bijna ongeloofelijken korten tijd, eene belangrijke uitgebreidheid, ook bekleede hij, in praktijk en naam, onder de voornaamste zijner collega's een eersten rang. Ontelbaar zijn de pleitzaken door hem in zijn werkzame loopbaan als advokaat met gelukkig gevolg behandeld en nog veel talrijker de geschillen in der minne door hem geslecht en afgedaan. De beoefening der letteren werd door zijne veelvuldige bezigheden niet afgebroken, en zelfs nog eenige oogenblikken aan de poezy gewijd. Ook onttrok hij zich niet aan geleerde bijeenkomsten aan voorlezingen, en er bestaat nog van hem een vertoog over Machiavel, waarin hij den, volgens zijn oordeel, te onregt veroordeelden vrijheidsvriend verdedigt, en van de beschuldiging, een leermeester der tiranny te zijn, vrijspreekt. In een maalstroom van bezigheden gewikkeld, kon hij, hoezeer de grondstellingen der bezadigde vrijheidsgezinden hartelijk toegedaan, en daarvoor bij alle gelegenheden uitkomende, geen werkdadig aandeel nemen in die burgertwisten, welke den Pruisischen inval van 1787 voorafgingen, hetgeen hem de vervolgingen spaarde, waaraan vele van zijne partij bloot stonden.
Harer belangen trok hij zich inmiddels op het zeerst en veelal met een gelukkig gevolg aan, en zijne voortreffelijke pleitredenen, droegen blijken van de onbeschroomdheid, waarmede hij de zegevierende partij het hoofd bood.
Standvastig onthield zich Schimmelpenninck - hoezeer ook het gebruik door de bovendrijvende partij van hare zege in 1787 gemaakt afkeurende, - van alle kuiperijen met de uitgewekenen of buitenlandsche vijanden van den staat, en wees steeds alle aanzoeken daartoe van de hand. Hij voorzag op welken duren prijs eene nieuwe hulp van vreemden ons zoude te staan komen, en hetgeen hij, bij gelegenheid van een vlugtig bezoek, wegens beroepsbezigheden, aan Parijs gegeven, van den gang en de strekking der Fransche omwenteling gezien had, was niet geschikt om hem gerust te stellen. Zoodra echter de aannadering der vijanden of, naar de meening van anderen, bevrijdende krijgsbenden tot de omwenteling van 1795 aanleiding gaf, zag hij zich, bij eene requisitie, waartegen geene overzetting gelden mogt, aan zijne rust onttogen. Onder de vertegenwoordigers benoemd, die met het voorloopig bewind van Amsterdam belast werden, en tot haren voorzitter gekozen, zocht hij zijnen medeleden van het bestuur al dadelijk het gewigt te doen gevoelen van de pligten, die op dit hagchelijk tijdstip op hen rustten, 't geen ten gevolge had, dat aan de teweeggebrachte omwenteling te Amsterdam de zachtste wending werden gegeven.
Welhaast begon echter de zamenspanning der Ultraomwentelingsgezinden het hoofd zoo op te steken, dat de regering daardoor merkelijk bemoeijelijkt werd. Deze heethoofden had- | |
| |
den in Schimmelpenninck eenen vijand, die de kunst verstond om hen, gedurende den tijd, dat hij in het bestuur bleef, met onwankelbare standvastigheid, doch soms op zeer koddige wijze te bestrijden. De heethoofden hoezeer in hunne geliefkoosde oogmerken gedwarsboomd, waren hierdoor niet te ontmoedigen, en hun invloed op het tijdelijke hoofdbestuur te 's Gravenhage werd maar al te kennelijk, toen dit bestuur zich op het zeerst gekrenkt gevoelde, door het besluit der Amsterdamsche regering om hare medewerking te weigeren, tot het afvorderen van eenen eed, dien men aan regters, ambtenaren, geestelijken enz. wilde opleggen, waarbij Schimmelpenninck zich op eene wijze betrokken zag, die hem gelegenheid gaf zijn vast en edel karakter te doen uikomen. Al spoedig zag hij zich bij het daarstellen eener eerste nationale vergadering door zijne medeburgers tot afgevaardigde benoemd en naar 's Hage opgeroepen. Nadat de het ontwerp der staatsregeling des volks in de grondvergadering voorgesteld verworpen was, eindigde de eerste nationale vergadering, en daar Schimmelpenninck voorzag, dat het vruchteloos zou zijn zich voor te stellen, op dit tijdstip, iets dat op een gematigden voet geschoeid was, te vestigen, wilde hij niet langer aan een vruchteloozen arbeid deel nemen, en toen hij bij eene tweede nationale vergadering gekozen werd, wier hoofdwerk moest zijn het ontwerp eener staatsregeling, op meer democratische beginselen rustende, achtte hij zich ongehouden dien lastpost te bekleeden.
Niet lang kon Schimmelpenninck zich aan zijne beroepsbezigheden wijden, daar hij, wiens kracht van overreding, wiens verzoenend en levens vast karakter zoo zeer bij onderscheidene gelegenheden gebleken was, door de partij, die na de omwenteling van den 12 van Zomermaand 1798, de overhand had, naar Parijs werd gezonden, om het Fransche bestuur de oorzaken en de noodzakelijkheid der jongste omwenteling te doen inzien. Hij kweet zich voortreffelijk van zijn last, en in Holland gevoelde men volkomen wat men hem verschuldigd was, en het intermediair uitvoerend bewind hulde doende aan zijne groote diensten wenschte dat hij bestendig den post als minister van onze- bij de Fransche republiek bestendig bleef waarnemen. Slechts kortstondig voldeed hij aan dezen wensch, en na zijne terugkomst kon alleen de komst van Lombard vergezeld door eenige van de gevaarlijkste aanhangers van het vernietigde schrikbewind, en eene oproeping van het uitvoerend bewind, in naam des vaderlands, hem bewegen, zich naar Parijs te begeven, en zijne krachten te wijden ter redding van het vaderland uit den vegen toestand waarin het zich bevond.
Zijne aankomst te Parijs had onmiddellijk ten gevolge de gevaarlijke woelingen der Hollandsche onruststokers te Parijs te sluiten. Het was echter tijd dat hij aldaar gekomen
| |
| |
was ‘de zaken verliepen, verkoelden, verwarden, de anarchisten waren actief geweest als Beëlzebub, doch nu kropen zij in de schulp’.
Ous bestek veroorlooft niet hij de belangrijke diensten die Schimmelpenninck gedurende zijn verblijf in Frankrijk aan de republiek bewees stil te staan, noch van zijne verrigtingen op het vredes-congres te Amiens als afgevaardigde onzer republiek, dat hij op uitgedrukt verlangen van den eersten consul der Fransche republiek bijwoonde, te spreken. In al hetgeen hij verrigtte straalde de warmste vaderlandsliefde door en hij verwierf zich de achting van de braafste en kundigste leden van het Fransch en Nederlandsch bestuur. Daar hij te Amiens het Fransche bestuur gedwongen had verpligtingen op zich te nemen, waarvan de voldoening het ten hoogste tegenstond, overtuigde hij het staatsbestuur te 's Hage, dat zijn aanwezen te Parijs voor 's lands belangen ondienstig werd, 't geen ten gevolge had, dat het hem vergund werd de Fransche zending met de Engelsche te verwisselen. Zijn gedrag te Amiens en de naam, door hem bij de vredesonderhandeling verworven, hadden hem in Engeland's hoofdstad het gunstigste onthaal voorhereid; terwijl het Britsche gouvernement zelfs die zaken welke op zich zelve onaangenaam waren, behandelde, het tegenovergestelde van voorkomendheid van hetgeen hij, vooral gedurende de laatste tijden zijns verblijfs te Parijs, van het Fransche bestuur had ondervonden. Zeer kort was echter zijn verblijf in Engeland. Na de nieuwe uitbarsting van den oorlog (waarin hij reeds van de Engelsche regeering eene voor ons heilzame onzijdigheid bedongen had, doch tot welke hij van de onverzettelijke hardnekkigheid van Buonaparte de vereischte toestemming niet verwerven kon) keerde hij naar het vaderland terug. Hier hoopte hij voor altoos tot het ambteloos leven te zullen terugkeeren, toen hij onverwijld bij den eersten consul te Brussel ontboden werd, en vervolgens opnieuw de Parijsche missie aanvaardde, wijl de verhouding van ons staatsbewind tot het Fransche bestuur, zoodra bij uit Parijs afwezig was, onaangenamer werd en ons
bewind, bij de eindelooze kwellingen, waaronder het zuchtte, van de tusschenkomst van onzen staatsman alleen eenige gunstige verandering durfde hopen. Alleen de ontwijfelbare overtuiging, dat enkel door dat middel het Nederlandsche volkshestaan, althans voor eenigen tijd nog gerekt kon worden, deed hem in 1805, op een tijd toen de beginselen van die treurige verzwakking des gezigts, die, na een kort tijdsverloop tot een ongeneeslijke blindheid overging, hem meer dan ooit naar de stilte der afzondering moesten doen verlangen, besluiten, met echt vaderlandsche trouw en moed, het roer van Neerlandsch deerlijk geschokte staatshulk onder den titel van raadpensionaris in handen te nemen. Onweerstaanbare omstandigheden van buiten, gevoegd bij het droevig ge- | |
| |
mis van het dierbaarste zintuig, dwongen hem, na verloop van een jaar zijn post neêr te leggen, om hem door een vreemdeling, onder den titel van koning, te zien opvatten. Hij verliet met waardigheid en het volle behoud van zijn vroeger verworven roem den post, dien hij met tegenzin aanvaard, en op eene wijze bekleed had, waardoor hij de kroon op zijne vorige staatkundige vermaardheid, op zijne lof van onkreukbare eerlijkheid en even onbaatzuchtige, als verlichte vaderlandsliefde zette.
Kort na de aankomst te 's Hage ontving Schimmelpenninck per courier een brief van den koning, waarbij deze hem uitnoodigde, om de door de nieuwe grondwet hem toegekende betrekking van levenslangen president van hunne hoog mogenden te aanvaarden. Hij beantwoordde deze uitnoodiging met eene beleefde weigering en alzoo zag de keizer zich in zijne hoop bedrogen om hem, op de eene of andere wijze, ter vestiging van de nienw ingestelde regering te doen medewerken.
Ofschoon Lodewijk, die hem tot een mondgesprek bad uitgenoodigd, niet in zijne beschouwingen, wegens de gesteldheid, behoeften en middelen van ons land, deelde, koesterde hij echter de hoogste achting voor hem, en vereerde hem bij de instelling zijner ridderorde van de Unie daarvan het Grootkruis.
Ondertusschen hield zich de gewezen raadpensionaris op zijn landgoed Nijenhuis met het verzamelen en schiften van een gedeelte zijner talrijke papiereu, met behulp van zijn gewezen geheim sceretaris en blijvenden vriend de Mey van Streefkerk, onledig, terwijl hij den overigen tijd aan het gezellig verkeer, briefwisseling en lectuur wijdde. Doch zijn gezigt verminderde onder dit alles, en ontaardde allengskens in blindheid; doch naarmate zijn ongeluk zekerder werd, scheen zijne zielskalmte en berusting toe te nemen. Na het vertrek van Lodewijk werd Schimmelpenninck door Napoleon tot groot-thesaurier der onlangs ingestelde doch nimmer uitgereikte orde van de drie gulde vliezen, senator en graaf van het Fransche keizerrijk benoemd. Liefde voor het vaderland, de behartiging van welks belangen hij boven alles stelde, overwon zijn weerzin om op nieuw, in zijnen toestand, het staatstooneel te betreden. Hij begaf zich wederom naar Parijs, waar Napoleon hem met de meeste onderscheiding ontving. Hem achtte de keizer hoog, en meermalen pleeg hij te herhalen: ‘Monsieur Schimmelpenninck est trop vertueux pour le siècle dans lequel nous vivons.’ Ook Talleyrand, destijds tot prins van Benevent verheven, betoonde hem de meeste voorkomenheid. Zooveel hij vermogt, was hij te Parijs zijn vaderland van nut en leide hij bij meer dan eene gewigtige gelegenheid ten duidelijkste aan den dag, dat, hoezeer ook het oog zijns ligchaams was verduisterd, dat zijner ziel nog zijn
| |
| |
volle helderheid behouden had, en boezemde zijn ambtgenooten eerbied voor zijne wijsheid en rondborstigheid in.
Na den val van Napoleon keerde hij naar het vaderland terug, waar Willem I hem het grootkruis van de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw schonk en tot lid van de eerste kamer der Staten-Generaal benoemde.
Zonder smert, zonder lijden scheidde Schimmelpenninck den 25 Maart 1825 uit dit leven, en dezelfde verheven ernst, dezelfde rustige onderwerping, welke zijn gemoed in de laatste oogenblikken vervulde, bleven nog, na zijn overlijden, in zijne gelaatstrekken geteekend. In stilte werden zijne stoffelijke overblijfselen in de Nieuwe kerk te Amsterdam bijgezet, en eene eenvoudige, onopgemerkte zerk, dekt de assche van den man, die in de gewigtigste en hoogste betrekkingen, die aan het hoofd van den staat zooveel voor het welzijn van zijn vaderland heeft verrigt.
Hij huwde Catharina Nahuys, oudste dochter van P.C. Nahuys te Amsterdam, die hem eene dochter en een zoon schonk. De eerste huwde met jonkheer S. Dedel, die ons vaderland aan onderscheidene hoven heeft vertegenwoordigd, de laatste, die volgt, G. graaf Schimmelpenninck, minister van staat, heeft zijn vader een blijvende eerzuil gesticht door zijn uitstekend werk:
Rutger Jan Schimmelpenninck en eenige gebeurtenissen van zijn tijd, 2 deelen 's Hage 1845, met portret en fac simile.
Zie verder J.R Thorbecke, R.J. Schimmelpenninck en S.J. Wiselius, Gids, Boekbeoordeel. X. 413; Hist. schets, bl. 97; J.R. Thorbecke, K.H. Ver Huell en R.J. Schimmelpenninck, Gids, N.R.I. a. I, Hist. schets, 135; Konst- en Letterb. 1825 no.; Siegenbeek' in Handel. v.d. Jaarl. Verg. der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden 1825; Collot d'Escury, Hollands roem, A. III. 114, 115; Stuart, Jaarb. van het kon. der Nederl.; Geschiedk. gedenkstukken enz. door Lodewijk Bonaparte; van Kampen, Karakterk. d. vad. gesch., D. II. bl. 773; Dez., Fransche heerschappij in Europa, D. III. bl. 487, 488, D. IV. bl. 250-256, Bijvoegs.; bl. 490, 491, Bijlage, bl. 495-559; H. Bosscha, Gesch. d. Nederl. staatsomwenteling, D. I. bl. 31, 33, 40, 49, 51; M.C. van Hall, R.J. Schimmelpenninck, voornamelijk als Bataafsch afgezant op het vrede-congres te Amiens in 1802. Bydrage tot zijn leven en karakter. Amst. 1847. 8o.; Biog. Hist. des Contemporains, T. VIII. p. 178-181; Rabbe, Biogr. Univ. et portr. des Contemp.; Moniteur Univ.; E. Regnard, in Nouv. Biog. univ, T. XLIII. p 539; J. Chas, Coup. d'oeil rapide sur M. Schimmelpenninck, grand pensionnaire de la Republique Batave. Paris 1805. 8o.;
Koenen, Gesch. der Joden, bl. 376, 377; Bosscha, Neerl. Heldend. te land, D. III. bl. 250; Hoefer; Convers. Lexicon; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. |
|