[Hendrik Schim]
SCHIM (Hendrik), zoon van Pieter Schim (die volgt), werd in 1695 te Maassluis geboren en overleed aldaar in 1742. Hij gaf meestal stichtelijke gedichten in het licht, die veel fraais, krachtig en vernuftigs behelzen, vooral zijn zijne Bijbelzangen zeer schoon. Het Zalige Lantleven, en de Hofdichten Koningsrust en Havezicht, doen hem ook als een voortreffelijk zanger kennen:
Men heeft van hem:
De Heerlijkheid van Kristus en de kerk. Delft 1731. 4o.
Bijbel- en Zededichten. Delft 1736. 4o.
Dichttafereelen, bestaande in Hofdichten, Zinnebeelden en Zedezangen. Maassluis 1737. 4o.
In het Pan Poëticum van Arnoud van Halen vindt men van hem: De Dichtkunst verheerlijkt in het Pan Poëticum Batavum van den heere Michiel de Roode.
Arnold Hoogvliet en Adriaan van der Vliet vervaardigde gedichten op zijne afbeelding.
Zie Siegenbeek, Gesch. d. Ned. Letterk. bl. 247, 248; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Ned. Letterk., D. II. bl. 104. 183-185; de Vries, Gesch. d. Ned. Dichtk., D. II. bl. 126; Collot d'Escury, Holl. Roem, A. IV. (2) 422; Witsen Geysbeek, B.A.C. Woordenb. D. V. bl. 230 volgg.; Pan Poët, bl. 87, 165, 208; Abcoude, Naamr., bl. 324; Kobus en de Rivecourt.