dat de gevoelens van andere leeraren der Luthersche kerk van de zijnen (hij stond in het gevoelen van Flacius omtrent dit leerstuk voor) verschilden. Een hunner klaagde hem op den 18 September 1578 bij de overigheid aan, en toen deze zijne beschuldiging niet kon staven, verstoutte hij zich, terwijl Saliger predikte, hem, in het midden der kerk met luider stemmen tegen te spreken, hetgeen een groote ontsteltenis onder de toehoorders verwekte.
Daar Saliger zich opentlijk verzette tegen het schenden der verdragen tusschen der Roomschen en Hervormde gesloten, en zich minder tegen de afzwering van Philips, waarover 's Lands Staten reeds in 1579 begonnen te handelen, wijl, naar zijne meening, niet anders dan eene volkomene zegepraal der Hervormde kerk, met uitsluiting van iedere andere gezindte te wachten stond, zoo meenden zijne vijanden, dat de tijd dáár was hem tot een gewissen val te brengen. Zij klaagden hem bij de Staten van Holland aan, die twee gemagtigden benoemden om te Woerden onderzoek te doen. Hun verslag gehoord hebbende, zonden zij op nieuw gemagtigden naar Woerden, ten einde den predikant zelven te hooren. Deze verdedigde zich moedig, en werd, in weerwil der grootte diensten, die hij bewezen had, van zijn ambt ontzet, waardoor een groote schrede was gedaan tot de invoering der Hervorm de kerkleer te Woerden. In weerwil dat sommige ingezetenen het herstel van Saliger, in den predikdienst verzochten, werd hem de Staten niet alleen het prediken aldaar maar ook elders verboden, en zoo wel Saliger als Vredeland gelast uit stad en land te vertrekken.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. XVI. fol. 170-175 (145-149); Hooft, Ned. Hist., B. XVI. bl. 686, 687; Brandt, Hist. der Rej., D. I. bl. 662-664; Wagenaar, Vad. Hist. D. VII. bl. 331-334;Resol. v. Holl. 24 Aug. 1579 bl. 196; 21 Nov. 1579 bl. 284, 285, 4 April 1585 bl. 53; Kerk. Placaatb. D. II. bl. 14; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. Kerk, D. I. bl. 251; J. Mulleri, Cimbria litter. T. I. p. 187; J.A. Fabricii, Memoria Hamburg., Vol. II. p. 805; B. Costerus, Hist. Verh. 1737, bl. 42, 43, 167, 168, 244, 287, 288, 407-424; Belegering van Woerden door de Spanjaarden (door J.G.H. Reudler), in Mengelw. der Vaderl. Letteroef. Dec. 1808, bl. 805, 826; Kist en Royaards, Kerk. Archief (2e serie) D. IV. bl. 139, 143; J.C. Schultz Jacobi en F.J. Domela Nieuwenhuis, Bijdragen tot de Geschied. d. Evangel. Luth. Kerk, St. III. bl. 62 volgg., Wap, Astrca 1855, bl. 445; Glasius, Godgel. Ncderl.; Hoogestraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Cat. J. van Voorst, T. I. p. 213.