Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 16
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 634]
| |
jarige evangelie-bediening vierde en den 17 November 1850 overleed in den ouderdom van 74 jaren. Hij vertegenwoordigde hier te lande het langst het kantianisme en stelde in zijn persoon en geschriften het Connubium van kantiaansche wijsbegeerte en kerkelijke regtzinnigheid voor. Hij nam de Dordsche kerkleer in bescherming tegen S. Magnet, die gepoogd had hare onbestaanbaarheid met Gods liefde aan te toonen. Als warm kantsiaan prees hij de aprioristische noodzakelijkheid eener openbaring aangaande de bovenzinnelijke wereld aan (1841), toen hij de wijsbegeerte beschouwde naar haren vorm en inhoud en aan Roorda het regt liet om in zijn brief aan den jongen Fichte (Godgel. Bijdr. 1841 bl. 722) de verklaring af te leggen, dat men hier te lande van de stelsel der nieuwe wijsbegeerte weinig of geen kennis genomen heeft. Hij schreef: Proeve eener verklaring van den zin der gezichten in de openbaring van Johannes. Amst. 1806 8. Beschouwing der voozeggingen van Daniel. Purmerend 1809 8o. Viertal leerredenen op het hervormings feest. Dordr. 1818. Twee vehandelingen over den waren aard van het onderwijs der bijbels. Ald. 1819. Christus alle en in alles. Ald. 1821. Het menschelijk kenvermogen, en deszelfs aard en omvang, volgens de beginselen van Kant. Ald. 1821. De zuivere zedelijkheid, de wezenlijke grondslag van het ware Christendom. Ald. 1822. Een woord voor onzen tijd, in twee leerredenen Ald. 1824. De ware leer der verzoening, niet strijdig met het begrip van Gods menschen liefde Rotterd. 1827. De mensch beschouwd in zijnen aanleg, als een denkend, zedelijk en gevoelig wezen Rotterd. 1827. Bescheidene bedenkingen aan. mr. J. Kinker, wegens eene door hem voorgedragene nadere wijziging der critische wijsbegeerte Rotterd. 1827. De goddelijke openbaring der bijbels, volgens haren eenvoudigen zin en inhoud beschouwd en overwogen. Rotterd. 1830 2d. Broederlijke teregtwijzing, medegedeeld in een Brief aan den schrijver van het werkje: De Praedestinatie leer der Dordsche vaderen, beschouwd in het licht der reine bijbelwaarheid, ter aanwijzing van het misverstand omtrent onze Hervormde Belijdenis. Amst. 1834. Wat zal en moet er noodzakelijk gebeuren wanneer de formúlieren van éénigheid van onze Hervormde kerk in Nederland werden afgeschaft, of niet meer getrouw gehandhaafd enz. Rotterd. 1834.
De ware geest en strekking vun de leer der Hervormde kerk in Nederland volgens hare formúlieren van eenigheid en liturgische schriften enz. Amst. 1834. | |
[pagina 635]
| |
Adres aan de Synode der Herv. Kerk, benevens het Antwoord. Rotterd. 1836. Aan al mijne Hervormde landgenooten, ter verdediging van mijn - bij de synode ingeleverd adres. Ald. 1836. De eigenlijke zin der Profetische gezigten in de Openbaring van Johannus nader opgehelderd enz. Amst. 1837. Zestal brieven over de onschendbaarheid van den Paus en van de Kerk van Rome, ter beantwoording der brieven van - La Sage ten Broek Rotterd. 1837. Le ROY en Mr. Ulbo Arent Evertsz, verhandelingen, ter beantwoording der vraag: ‘Daar er heden hevig getwist wordt over den grond van het oppergezag en de pligten van overheden en onderdanen, wordt gevraagd: welke waarheden en voorschriften nopens deze beiden, door Christus en zijne Apostelen zijn gesteld en hoe daaruit de hedendaagsche verschillen moeten beslist worden. Aan welker eerste de prijs van het Stolpiaansch legaat in den jare 1834 is toegewezen. Leijden 1835. J.J. le R, en Schroeder Steinmetz over de vraag of het beginsel der genoegzame rede de hechte grondslag zij der natuurlijke godgeleerdheid enz. Leiden 1838. De verhandeling van P. van der Willigen, over het eigenlijk wezen der christendoms, beknoptelijk getoest aan de grondbeginselen eener gezonde wijsbegeerte Rotterd. 1839. Bedenkingen ten aanzien van het bij de laatste synodale vergadering uitgebracht rapport, ter zake van het adres Dr. B. Moorrees c.s. s' Gravenh. 1841. Het hooge aanbelang van het behoud en herstel der zuivere hervormde kerk, op de grondslagen van hare oorspronkelijke belijdenis en karakter s' Gravenh. 1842. De wijsbegeerte beschouwd naar haren vorm en inhoud enz. Gron. 1842. Beschouwing der voorzeggingen des O. en N.T., betreffende het nog toekomstige in overeenstemming met elkander en uit de openbaring van Johannes. Amst 1846. Over het regt gebruik des Bijbels inzonderheid van het profetisch woord enz. Amst. 1847. De verzoening der menschen met zich zelven door de wijsbegeerte enz. Tiel 1847. Hij vertaalde uit het Hoogd. van A.H. Franke, Nicodemus eene verhandeling over de Menschenvrees, ter bevord. d. ware vrees Gods. Amst. 1844, en de beknopte geschiedenis der wijsbegeerte van Kannegiesser. Rotterd. 1838. Uit het Fr. de Geschiedenis der Hervorming van Merle d' Aubigné Rotterd. 1837-46 4 dln enz. Zie: Koenen, Ter nagedachtenis van J.J. le Roy in christ. Stemmen D. V, bl. 477; Sepp. Proeve eener pragm. geschied. der Godg. bl. 96, 135, 161, 246; Boekzaal den gel. wereld 1842 d. 1 bl. 2 d. 50 bl. 746, 648. |
|