slaat en men op eene treffende wijze het leedwezen over zijn vertrek uit de Kolonie zag aan den dag leggen. Het was tot vervulling van eene niet minder gewigtige betrekking, dat hij door Koning Willem II naar het vaderland werd geroepen. Hij werd hier namelijk benoemd eerst tot directeur-generaal, vervolgens tot minister van marine en bevorderd tot vice-admiraal. Hij bleef tot den jare 1849 het bestuur over de marine voeren. Men herinnert zich nog levendig de verschillende beschouwingen over dat bestuur, maar ieder wien het om een onbevangen oordeel te doen was, gelijk vroeger, moest toegeven, dat dit bestuur voor een groot deel, in hoogst moeijelijke financiele omstandigheden des lands inviel en dat de minister Rijk, met betrekkelijk geringe middelen, veel wist te doen. Voor het overige heeft hij in de laatste jaren zijns levens zijne geheele ministeriëele loopbaan met echte zeemans rondheid te boek gesteld, en men zal in die geschriften zijnen vaderlandschen geest en blijken van zijne theoretische en practische bekwaamheden in al wat het zeewezen betreft, niet miskennen. Het was eene hulde aan dien geest en aan zijne verdiensten, die hem van wege 's Gravenhage, eene plaats deed innemen in 's lands
vertegenwoordiging; jammer dat hij zoo korten tijd daarin zitting mogt hebben.
Het ligt niet in het bestek van dit eenvoudig levensberigt in vele bijzonderheden te treden over zijne veelomvattende bemoeijingen, over geschriften, in verschillende talen, die op zijne langdurige loopbaan van zijne onbezweken zucht voor het zeewezen en voor de wetenschappen in het algemeen getuigden; wij behoeven niet op te tellen al de onderscheidingen, die hij van wetenschappelijke inrigtingen en gekroonde hoofden of regeringen van vele landen verwierf; genoeg zij het te herinneren, dat het grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw en het kommandeurskruis der Willemsorde hem teregt als belooningen voor zijne ijverige diensten werden toegekend; dat hij binnen en buiten 's lands door al wat de zeevaart luisterrijks telt werd hooggeschat; dat hij tot zijne laatste dagen met beroemde mannen in zijn vak in gestadige briefwisseling bleef en het hem een lust was anderen daarin voor te lichten. Zijn karakter was als zijn gelaat, open, gul, heusch; zijne zucht om wel te doen naar vermogen, deed zich door edele daden kennen. Zoo men hem soms verwijtingen in zijn bestuur deed, het was dat bij te goedhartig was. Maar mogt dit als een feil toegerekend worden aan den onverschokken zeeman, rijk aan ervaring, aan menschenkennis, opgeklommen, zoo als boven gezegd is, door eigen kracht van verdiensten, door gestadige oefening, door geestdrift voor het vaderland, door onkreukbare regtschapenheid! Zijn leven zal dan ook voor